Zuid-Afrika

Woensdag14 april 2004 …
Om 5u loopt die ellendige wekker af. Zó vroeg uit ons bed! Het lijkt wel of we er pas in liggen. En we hebben nog een lange dag voor de boeg. Om 6u15 worden we door zoonlief afgezet aan Berchem station voor de internationale trein van 6u31 naar Schiphol. We installeren ons en onze bagage voor de twee uur durende rit. De trein vertrekt netjes op tijd, zodat we al om 8u30 op Schiphol staan waar we onmiddellijk inchecken voor vlucht KL 597 van 10u25 met bestemming Cape Town. Alle passagiers zijn op tijd aan boord maar door de drukte moeten we nog tot 11u10 in de rij staan aanschuiven voor we eindelijk kunnen opstijgen. En dan zijn we vertrokken! Het vliegtuig zit maar half vol zodat we een rijtje van 3 stoelen voor ons twee hebben. Toch al een beetje meer comfort. Voor de rest is het toestel spiksplinternieuw (B777-200) en heeft iedere passagier zijn eigen TV-schermpje in de rug van de zetel voor hem en een afstandsbediening in de armleuning (waarmee je, als je dat wil, d.m.v. je creditcard ook nog kan telefoneren – de techniek staat voor niks deze dagen!). Top 10 speelfilms, recente speelfilms, diverse muziekkanalen, spelletjes, alles is mogelijk tijdens deze vlucht.

Twee films, een krant, een half boek, en twee niet te beste maaltijden later landen we omstreeks 22u op Cape Town International Airport. Het duurt even bij de paspoortcontrole, er is maar één hokje open en er zijn veel medepassagiers voor ons … Na nog een paspoortcontrole en andere immigratieformaliteiten is het nog even wachten op de bagage. Bij de uitgang staat een bordje met wat je allemaal niet mag invoeren. Oh jee, geen verse groenten … daar gaat mijn kilo witloof die ik voor Marleen had meegenomen. Gelukkig is het laat en zijn de controleurs blijkbaar niet van plan om nog hard te werken. Het witloof glipt samen met ons tussen de mazen van het net. Alan, de taxichauffeur, staat ons al op te wachten. Onderweg babbelt hij honderduit. Na een rit van een dik half uur arriveren we in Stellenbosch.

In Ons Genot zullen we vier nachten doorbrengen. Alan brengt ons naar onze mooie kamer – met luxueuze badkamer – waar we een welkomstbriefje vinden van Marleen. Uitpakken doen we niet meer, we kruipen direct in het brede kingsize bed.

Donderdag 15 april 2004
Als we opstaan schijnt de zon. Het weerbericht dat aan de receptie ligt ziet er nochtans niet veelbelovend uit. Allereerste werk is het gesmokkelde witloof aan Marleen afgeven die al direct visioenen krijgt van witloof met hesp in de oven …

Na een uitgebreid ontbijt (mét champagne!) wordt onze Toyota aangeleverd. Ik stap gelijk al aan de verkeerde kant in. Het zal niet de laatste keer zijn! Ons eerste ritje gaat naar Stellenbosch centrum, zo’n 15 km van ons guesthouse. Links rijden gaat mijn wederhelft goed af, al moet ik af en toe letterlijk en figuurlijk wat bijsturen als hij ons bijna de greppel in rijdt. De auto wordt geparkeerd op een grote parking op de hoek van Andringa Straat, Plein en Rijneveld Straat. Overal staan automaten die je alleen kan gebruiken met een speciale kaart. Je kan ook aan de parkingwachters betalen. Zij zorgen er dan voor dat je in orde bent en houden tegelijkertijd een oogje in het zeil. 3 ZAR per uur was het tarief. Drie uur parkeren plus fooi kost hier dus minder dan een uur parkeren in Antwerpen!

Stellenbosch is een heel gezellig stadje, of zeg maar stad. Met een echt druk centrum en veel winkels. Veel mooie huizen ook, in Cape Dutch stijl. We wandelen richting Dorpstraat waar we op zoek gaan naar Oom Samie Se Winkel. Twee oudere heren, swartmense spelen op het bankje voor de winkel een deuntje op een banjo. We moeten even aanbellen voor we binnen mogen, de ijzeren grille voor de inkomdeur is hermetisch gesloten. In het winkeltje, 200 jaar terug in de tijd, een potpourri van artikelen, gaande van lokale etenswaren tot kledij. Hier en daar een bordje “Moenie pakkies losmaak nie!! Voorbeelde verskyn op houer. Dankie!” Duidelijk, toch?

Na Oom Samie begeven we ons naar het schuin tegenovergelegen koffiehuis annex winkel annex guesthouse The Blue Orange waar we op het terras genieten van een cappuccino met skuim. 14 ZAR voor twee.

We wandelen de gezellige Dorpstraat af en komen uiteindelijk bij het Dorpsmuseum. Het museum bestaat uit 4 huizen gebouwd tussen 1709 en 1850. In het eerste huis, het Schreuderhuis, worden we verwelkomd en rondgeleid in het Afrikaans. De dame spreekt zeer duidelijk en traag en ons verstaan mekaar baie goed. Het huis is bemeubeld met primitieve Kaapse meubelen, in de “kombuis” is er een “ope vuurherd” en hangen de strengen ui, bosjes kruiden en gezouten vis aan de dakbalken. Het Blettermanhuis is van een andere orde. Duidelijk een woning voor de gegoede burger en prachtig gemeubileerd. Idem voor het Grosvenor House en het Huis van O.M. Bergh, twee mooie voorbeelden van Kaapse patriciërswoningen. De kasten die daar tentoongesteld worden zouden in ons huis niet misstaan!

Na het Dorpsmuseum is het tijd voor de lunch. Terug naar The Blue Orange dus, echt een knus plekkie. Ondertussen is het licht beginnen regenen, dus moeten we binnen plaatsnemen. Gelukkig is het niet koud. (Krabsalade + quiche, 2 appletiser voor 69,50 ZAR).

Na de lunch stappen we terug de auto in, op weg naar Somerset West. Onderweg passeren we de immense wijngaarden, ook het wijngoed Vergelegen dat omstreeks 1700 door de zoon van de laatste Kaapse gouverneur Simon van der Stel is aangelegd. Op de achtergrond de Hottentot Holland Bergen. Het landschap is prachtig, maar zou nog veel mooier zijn met een beetje zon.
Na Somerset gaat het terug richting Stellenbosch. Er blijft ons nog juist genoeg tijd om Hartenberg Estate te verblijden met een bezoekje. Het wijngoed ligt naast de deur van Ons Genot, dus we hoeven nadien niet eens meer ver te rijden. In het proeflokaal legt een vriendelijke dame ons uit hoe het eraan toe gaat tijdens zo’n wijnproeverij. We starten met een droge witte Riesling, proeven nog een Sauvignon Blanc en een Chardonnay en beginnen daarna aan de rode wijnen: Pinotage, Merlot, Cabernet Sauvignon Shiraz om af te sluiten met een 100% Shiraz. Niet echt mijn smaak. Doe mij de Merlot maar (1998 – een price winner). We zijn geen echte wijnproevers en slikken alle wijntjes gewoon door in plaats van ze uit te spuwen. Die avond blijven we lekker thuis en eten een croque uit de keuken van Marleen. We beseffen dat we het getroffen hebben met de ligging van Ons Genot. Heerlijk rustig en ver weg van het drukke verkeer. Als we in bed stappen begint het te regenen en het houdt niet meer op voor de rest van de nacht.

Vrijdag 16 april 2004
We worden wakker van de gietende regen maar besluiten toch om de geplande trip naar Betty’s Bay en het Harold Porter Botanic Reserve gewoon door te laten gaan. We pakken een extra fleece en regenjasje in en begeven ons op weg. In de omgeving van Gordon’s Bay zien we de eerste bordjes “moe nie voer die bobbejane nie”. En, ja hoor, daar zitten ze, in het midden van de weg: een paar lelijke bavianen.

Via Gordon’s Bay (dood en verlaten vanwege het einde seizoen en het slechte weer) en Rooi Els belanden we in Pringle Bay, op zoek naar een plekje om te eten en een toilet. We volgen de bordjes public toilets en info maar alles wat we zien is een dorpswinkeltje. Toch maar even vragen waar die publieke toiletten dan wel mogen zijn … De man achter de toonbank wijst op een deur in de winkel. Dat blijkt zijn eigen badkamer te zijn waar de wasmachine draait en de tandenborstels in een beker op de lavabo staan. In zijn winkel staan ook twee tafeltjes en kan je dus blijkbaar ook een stukje eten. Hij heeft chicken pie, quiche en andere warme gerechtjes maar er liggen ook broodjes (groot formaat!) die er geweldig smakelijk uit zien. Geen probleem, er zijn pakjes cheddar en andere kaas in de koeltoog en mooie rijpe tomaten bij de groenten. Met twee tassen (lekkere!) koffie en mierzoete koeksister als dessert kost deze lunch ons 35.60 ZAR. Niet te geloven toch. Tijdens het eten komen we nog aan de weet dat ook het infokantoor in deze winkel gevestigd is.

Na de middag rijden we nog het korte eindje verder naar Betty’s Bay. Jammer van het weer ; bij mooi weer moet dit een schitterende route zijn om te rijden. Het houdt even op met regenen als we bij Stony Point aankomen. Over het plankpad wandelen we richting pikkewyne. Een eindje verder zien we ze waggelen op de rotsen, de kleine jackass pinguïns. Een pinguïn is niet meer dan een zeevogel zonder vleugels en de jackass pinguïn vind je alleen voor de kust van Zuid-Afrika, meestal op de eilanden tussen Namibië en Port Elizabeth. Sinds de tachtiger jaren ook in Betty’s Bay en Simon’s Town (Boulders Beach). Jackass pinguïns broeden het hele jaar door. Meestal leggen ze twee eieren die na 38 dagen uitgebroed zijn. In totaal zou het pinguïnbestand zo’n 120.000 vogels tellen. De grootste kolonie bevindt zich op St. Croix Island bij Port Elizabeth met 50.000 pinguïns. Alle plaatsen waar zich pinguïns bevinden, behalve Robben Island, zijn beschermd natuurgebied en de diertjes zitten achter een afsluiting zodat ze minder door de talrijke bezoekers gestoord worden.

Ons bezoek aan Harold Porter Botanic Reserve zal voor een volgende keer zijn. Over Kleinmond, Botrivier en de Sir Lowry’s Pas in de Hottentot Holland Bergen keren we terug naar Stellenbosch. Jammer genoeg zien we niet veel van het mooie landschap behalve een grijze lucht en lage bewolking. ’s Avonds is er voor ons een tafel gereserveerd in Fishmonger. We worden hartelijk verwelkomd en merken dat het een populair restaurant is. Mensen komen en gaan en zonder reservatie kom je er niet in. We kiezen ons menu: oesters en linefish (=catch of the day) voor meneer, zeevruchtensoep en linefish platter (catch of the day=cape salmon, prawns en calamari) voor mevrouw. Erbij ieder een glas Riesling (250 ml glazen overal hier) en een grote fles water. Het moet vooruit gaan merken we: ons voorgerecht is nog niet helemaal op of daar staan ze al met de hoofdschotel. De porties zijn enorm en dessert kan er echt niet meer bij. Ook de koffie slaan we over, geen plaats meer. Voor 256,5 ZAR en de gebruikelijke fooi hebben we heel lekker gegeten en gedronken. Thuis gekomen is het bed opengelegd en ligt er een chocolaatje op ieders hoofdkussen. Heel attent.

Zaterdag 17 april 2004
Alweer een grijze en natte dag. Ons werd gezegd dat in Zuid-Afrika altijd de zon schijnt. Niet dus! Kan ook niet, want alles is zo mooi groen. Dat zien we als we door de wijnlanden naar Franschhoek rijden. Onderweg in de prachtige vallei zien we een aantal grote wine estates, meestal met Franse namen. Niet verwonderlijk als je weet dat in Franschhoek de wijnindustrie echt goed op gang gekomen is toen de Franse Hugenoten zich in de Kaap vestigden in de late 17de eeuw. Dieu Donné, Plaisir de Merle, Provence, La Motte, … zijn enkele voorbeelden. Maar ook het bekende Boschendal is hier gelegen, en daar moet natuurlijk ook geproefd worden. Verder bezoeken we in Franschhoek in de regen het Hugenoten monument dat is opgericht ter nagedachtenis aan de Franse Hugenoten die tijdens de godsdienstvervolging hun land ontvluchtten. We hebben geen zin in het museum en drinken koffie in het Oude Slavenhuis.

We vervolgen onze weg door de wijnlanden naar Paarl. We vinden er niks aan en rijden terug naar Franschhoek. Eerst nog even de auto voltanken nu de benzinestations nog oop zijn. Morgen is het zondag en dan is alles gesluit. Loodvrije benzine is hier trouwens nog zeer betaalbaar: 0.435 ZAR per liter, goed de helft van in België! Nota: voor alles en nog wat kan je in Zuid-Afrika je creditkaart gebruiken, behalve om te tanken. Vaak heeft een benzinestation wel een geldautomaat.

Tijd voor lunch. Aan de gezellige hoofdweg in Franschhoek vinden we nog net een vrije tafel in Koffiekroeg en Restaurant Träumerei. Twee reuze hoenderslaai met vers gebakken meergranenbrood, twee glazen Chardonnay, een cappucino en een koffie kosten samen 105 ZAR. We blijven nog wat nagenieten, wandelen nog wat door Franschhoek. In de brochure die we opgepikt hebben in het infokantoor vind ik een artikel over Butterfly World in Klapmuts. Da’s niet ver, dus daar naartoe. We mogen binnen voor de helft van de prijs want door het slechte weer zijn de vlinders niet zo actief, zo wordt ons aan de ingang gemeld. Eens binnen weten we niet wat we zien. Vlinders in alle kleuren en maten zwermen om ons heen. Niet actief? We vragen ons af hoe die beestjes zich gedragen als het wel mooi weer is!

Marleen heeft ’s avonds voor ons een tafel gereserveerd in De Volkskombuis, typisch Kaapse keuken. We starten met kirr royal, bestellen één voorgerecht met twee bordjes, mijn wederhelft kiest voor Kaapse kontreikos en ik ga voor de kingklip (vis). Erbij twee glazen schitterende Neethlingshof Merlot 99. Een prachtige wijn. Hij was wel 35 ZAR per glas (normaal kost een glas wijn tussen de 12 en 20 ZAR), maar hij was dan ook echt de moeite waard. Nog even de Kaapse kontreikos uitleggen! Vertaald betekent dit Kaapse landelijke keuken. Het is een schotel met drie verschillende Kaapse gerechten: bobotie, chicken pie and Karoo lamb. Het ging vlotjes naar binnen en werd zeer lekker bevonden. Zo ook mijn kingklip, een vaste witte vis, heel fijn van smaak. Samen delen we nog een gemengd dessert en we rekenen af voor 313 ZAR.

Zondag 18 april 2004
Na het ontbijt nemen we afscheid van onze gastvrouw Marleen. Als herinnering krijgen we een houdertje mee met daarin twee flesjes: een flesje Obstler en een flesje Fynbos healing herbs. Heel attentvol.

De rit van vandaag moet ons uiteindelijk in Oudtshoorn brengen. We besluiten de R62 te nemen, de schilderachtige route die een stuk door de wijnlanden voert en verder langsheen de Klein Karoo. Via de Du Toitskloof Pass (1598 m), een gebied van een adembenemende schoonheid met ruwe rotspartijen dat, eens de pas voorbij, weer verandert in uitgestrekte wijnlanden, rijden we naar Worcester en Robertson. De natuur is hier totaal anders, droog, dor en desolaat met vetplanten langs de weg en “suikerbossies” (protea’s) die nu volop in bloei komen. Verder de mooie oranje en roze “duiwelstabak” en verschillende soorten heide. Roofvogels cirkelen hoog boven ons.

In Robertson vinden we toch een winkeltje dat oop is en we kopen wat fruit en drank voor onderweg want de route is lang en eenzaam. Via Cogmanskloof, een rotsgebergte bestaande uit divsere soorten gesteenten en daarom zeer mooi en kleurrijk, rijden we de R62 op en komen we in Montagu waar we lunchen in Kloof Farmstall. Het is lekker weer en we kunnen zowaar buiten zitten in de tuin. We bestellen roosterbroodjies met songedroogte tamaties en gebakte sampioene, een lemoensap en een sjokolademelkskommel en betalen hiervoor 64 ZAR.

We vervolgen onze weg door de Klein Karoo en zien hier de eerste struisvogels! Via plaatsjes als Lemoenshoek, Warmwaterberg en Plathuis en een kilometerslange eenzame weg (de R62 wordt niet voor niks de Route 66 van Zuid-Afrika genoemd), komen we in Calitzdorp. Calitzdorp is bekend vanwege de excellente portwijn die hier geproduceerd wordt. We hadden gehoopt hier nog een proeverij te kunnen meepikken, maar ook hier kent men de zondagsrust en is alles jammer genoeg gesluit. Tussen Calitzdorp en Oudtshoorn zien we aan onze linkerkant prachtige rode rotsen. Die willen we toch van dichterbij bekijken, dus rijden we de onverharde weg op. Onderweg komen we wat primitieve huisjes tegen, maar de mensen zijn allemaal even vriendelijk en zwaaien ons toe als we passeren. Van dichtbij zijn de Red Stone Mountains nog indrukwekkender.

Tegen 17u komen we in Oudsthoorn aan en gaan op zoek naar de “Stone Breaker Country Lodge”. We rijden doorheen het gezellige centrum van Oudtshoorn richting Schoemanspoort en 17 km verder, richting Cango Caves en helemaal in the middle of nowhere vinden we, idyllisch gelegen, ons tweede guesthouse. Hilde en Benny, de jonge eigenaars van deze in Afrikaanse stijl ingerichte lodge, verwelkomen ons hartelijk en we praten alsof we mekaar al jaren kennen. We krijgen kamer 7 toegewezen, verfrissen ons en gaan op zoek naar eten. Het wordt ons een beetje ontraden om deze avond nog naar de stad te rijden. We moeten dan voorbij een grote township, de mannen hebben afgelopen vrijdag hun weekloon gekregen en laten gedurende het weekend de drank rijkelijk vloeien (vaak in combinatie met drugs). Het gebeurt regelmatig dat zij stomdronken of stoned gewoon midden op de weg liggen. Aangezien de wegen hier niet verlicht zijn lijkt het ons verstandiger om wat dichter in de buurt te blijven en wat te gaan eten in De Oude Meul, schuin tegenover ons guesthouse. Butternut soep, kudu steak met knoflooksaus, kippenborst met champignonsaus, wijn en koffie voor 128 ZAR. Als we de oprit van ons guesthouse oprijden springt er plots een jong rooibokje voor onze auto. Een prachtig diertje, maar voor ik mijn fotocamera kan nemen gaat het er van door.

Maandag 19 april 2004
De dag begint grijs. Alweer! Na een stevig ontbijt doen we vandaag een excursie naar het Swartberg Nature Reserve. Op aanraden van Benny gaan we heen via Meiringspoort (naar Prince Albert) en komen we terug over de Swartbergpass. Kwestie van altijd de zon mee te hebben (die niet schijnt). We passeren de Cango Caves en de waterval Rust & Vrede, maar da’s voor straks of morgen. Meiringspoort, alweer zo’n overweldigende natuur met rotsen in steeds wisselende kleuren, wilde bloemen langs de weg, een familie bavianen hier en daar, … De weg kronkelt zich langs haarspeldbochten naar boven en plots is daar de ZON. Hoe verder we rijden, hoe blauwer de lucht wordt. De raampjes worden naar beneden gedraaid en de frisse berglucht stroomt binnen.

Na een paar uurtjes komen we aan in het zeer pittoreske plaatsje Prince Albert. We zetten ons neer op het eerste het beste terras en genieten bij de inmiddels vertrouwde cappucino met skuim van de warme zon. Inmiddels is de lucht zo blauw, dat het bijna onnatuurlijk is. We wandelen wat rond in Prince Albert en voor we het weten is het tijd om wat te eten. Het terras van The Coffee Shop, het restaurant van het Swartberg Hotel, ziet er gezellig uit. Het is ondertussen wel heel warm geworden en we hebben de parasol nodig om ons te beschermen tegen de hete middagzon. Een open sandwich met gerookte zalm, een salad caprese en twee glazen Overmeer Late Harvest voor 67 ZAR. In de plaatselijke supermarkt kopen we nog een kilo druiven voor onderweg (zonder pit, 5.65 ZAR per kilo) en gaan we nog een keer tanken!

Voor de terugweg nemen we de Swartbergpas, 27 km tegen een lage snelheid over een – goed onderhouden – gravel road. Het begin van de weg is vlak en gaat doorheen een zandstenen kloof. Al snel gaat de weg steil zigzag tussen het prachtige gebergte, steeds hoger en hoger, met adembenemende uitzichten na iedere bocht. Valleien aan de ene kant, de top van de pas aan de andere kant. Niet voor niets wordt de Swartbergpas beschouwd als een van de meest spectaculaire passen ter wereld. Het rotsmassief is heel erg bijzonder en is opgebouwd uit verschillende lagen. Net of het gebergte door de eeuwen heen werd opgebouwd met verschillende materialen. Het heeft vrij veel geregend de laatste dagen, en dat merken we aan de stukken rots die afgebrokkeld zijn en her en der over de weg liggen. Hier en daar stoppen we voor foto’s. We hopen nog een glimp te kunnen opvangen van klipspringers en zwarte arenden, maar krijgen hier geen dieren te zien. Hoe verder we rijden hoe meer bewolking er komt opzetten. Eens we het hoogste punt van de pas (1677m) gepasseerd zijn is de lucht volledig grijs en op den duur zien we door de mist niet veel meer van het landschap. Ach, wat kan het ons schelen. Wij hebben een prachtige dag gehad. 27 kilometer later nemen we op de T-splitsing de weg naar Schoemanspoort en bezoeken nog net voor het sluitingsuur de Cango Caves.

De grotten, gelegen aan de voet van de Swartberg, zijn een nationaal monument en strekken zich uit over 5.3 km. Je kan ofwel het gewone bezoek doen, ofwel het avontuurlijke. Omdat ik mezelf niet direct door een opening van slechts 37 cm hoog zie kruipen, gaan we voor het gewone bezoek. We kunnen kiezen voor een rondleiding in het Duits/Frans of eentje in het Engels. We kiezen voor de kleinste groep, Duits/Frans dus. 6 ‘kamers’ zijn toegankelijk voor het publiek en het verwondert ons dat de verschillende kamers in de buik van de berg (de grotten liggen boven zeespiegelniveau) zo immens groot zijn. We leren van alles over kalksteen, stalactieten en stalagmieten, over gesteenten en kristallen, over Jacobus Van Zyl die als eerste in 1780 de grot betrad. En ook dat het nog maar 30 jaar geleden is voor men ontdekte dat er meerdere kamers zijn in de grotten. Een groot gedeelte van de grotten blijft gesloten voor het publiek.

Thuisgekomen kijken we naar het VRT journaal (via de satelliet is alles mogelijk) en daarna begeven we ons naar de stad voor het diner bij “Paljas”, lokale Karoo keuken. Gelukkig dat we gereserveerd hebben, het zit stampvol! De dienster hoort dat we Vlamingen zijn en gaat al vlug over van Engels op Afrikaans. Zo’n leuk taaltje, het eten zal ons eens zo goed smaken nu! We delen een sweet chilli chicken met poppadums als starter, wederhelft bestelt Xhosa ostrich met sweet potato en spicy rice, ik ga voor de sea bass met mashed potatoes en stirfried veggies. Hij kan niet aan de dessertkaart weerstaan en eet nog een Malva pudding. Met wijn komt de rekening op 247 ZAR. Het glas port, op kosten van het huis, is een perfecte afsluiter.

Dinsdag 20 april 2004
Ik val in herhaling … de dag begint alweer grijs. Vandaag reizen we door naar Plettenberg Bay maar hebben we in Oudtshoorn ook nog een en ander op het programma staan. Allereerst naar de waterval Rust & Vrede, een kilometer of 12 over een onverharde weg. De openingsuren staan aangeduid: 9-17u maar helaas is de poort nog dicht als we om 9u45 aankomen. Niets aan te doen, terug dus. Onderweg komen we een fietser tegen die ons doet stoppen. Of we van de waterval komen? Met de nodige verontschuldigingen dat hij te laat is – blijkt dus de parkwachter te zijn – en een “I’ll be there on your return” overhandigt hij ons de sleutel van de toegangspoort. Na de poort voert een smalle weg omhoog naar de 2 km verder gelegen parking. Van daar af is het nog een 500m over een mooi pad (houten vlondertjes, trappen, kleine bruggetjes, smalle wegeltjes) door het woud naar de waterval. Het lijkt het tropisch regenwoud wel, zo mooi groen overal, met reuze varens, bonte libellen en overal het getjilp van de vogels. Halverwege horen we het geklater van de waterval. Het hele gebied is beschermd natuurgebied omdat de waterval voorziet in de drinkwatervoorziening van Oudtshoorn. En daar is hij dan: hoger en mooier dan verwacht. Een zeer idyllisch plekje, helemaal voor ons alleen. Op de terugweg breekt de zon door, om het allemaal nog wat mooier te maken. De parkwachter verontschuldigt zich nogmaals uitgebreid en we hoeven geen inkom te betalen.

Onze volgende halte is Cango Ostrich Farm, een “volstruisboerdery” dus, waar we, in een groepje met nog 4 andere mensen, alles te weten komen over struisvogels en de struisvogelindustrie. Want een industrie is het. Van zo’n beest is namelijk, op de hersenen na, alles bruikbaar. De durvers onder ons maken een kort ritje op zo’n beest. Niet echt een comfortabel vervoermiddel lijkt mij!

Na de struisvogelboerderij nog even langs de Cango Wildlife Ranch. Oorspronkelijk was dit een krokodillenboerderij, maar in de loop der jaren heeft de ranch zich toegelegd op het beschermen van allerlei bedreigde diersoorten. Je ziet hier slangen, krokodillen, alligators, cheetahs, leeuwen, een Bengaalse tijger, pygmee nijlpaarden, jaguars, poema’s, enz. Degene die dit wil kan – tegen betaling – een baby cheetah aaien. Dat doen we dus niet. Nog even lunchen in Oudtshoorn voor we weer de weg op gaan. “Fried’l”, recht tegenover de kerk heeft nog een plaatsje vrij in de zon. Twee gigantische baguettes, 2 verse vruchtensappen en 2 koffies voor 86 ZAR.

Dag Oudtshoorn, tot ziens! Over de N12 gaat het in zuidelijke richting door de prachtige natuur, en met de Outeniqua Mountains op de achtergrond, naar George. Weinig te zien in George, maar de route naar Knysna (die ook gevolgd wordt door de Outeniqua Choo-Tjoe train) is prachtig. Dit is dus de echte Garden Route. We komen door plaatsjes als Wilderness, Belvidere, Knysna. Hier moeten we de volgende dagen zeker weer naartoe. Maar nu verder naar Plettenberg Bay.

Het is al zo goed als donker als we – na lang zoeken en vragen – ons volgende guesthouse, “Cottage Pie” bereiken. Het ligt vlakbij het brede witte zandstrand en op minder dan 5 min. rijden van het centrum van Plett. Frik en Nerine, de eigenaars, staan ons al op te wachten. De kamer die wij geboekt hebben is klaar maar er is ook een suite beschikbaar. Als we willen mogen we die hebben voor dezelfde prijs. We bekijken beide kamers en blijven bij ons eerste gedacht, de lavendelkamer. Heel lieflijk ingericht met – hoe kan het ook anders – alle accessoires en prullaria in lavendelkleur. De kamer geeft uit op de mooie kleine tuin en het zwembad. De bougainvilla die over ons balkon naar beneden hangt is als een waterval van paarse en roze bloemen. Romantisch … ’s Avonds eten we pizza en pasta bij Cornuti. Met wijn, koffie en thee samen 155 ZAR.

Woensdag 21 april 2004
De volgende ochtend wacht ons een enorm ontbijt. Nerine verwent haar gasten schandelijk. Na de prachtig opgediende halve ananas gevuld met stukjes mango, druiven, appelsien en papaya moet ik al bijna forfait geven. No way! Het Afrikaanse warm ontbyt moet nog beginnen! Mijn wederhelft glundert en eet zijn bord met eieren, spek, gebakken tomaten en een viskoekje helemaal leeg. Ik beperk mij tot een sneetje brood en een stukje kaas en wat platte kaas om af te sluiten, en meer krijg ik echt niet binnen.

De halve voormiddag besteden we aan een verkenningstochtje door het centrum van Plettenberg Bay. Upmarket is het hier, dat zie je direct aan de mooie luxe winkeltjes. Nog even mijn mails bekijken in het plaatselijke internetcafé en het thuisfront laten weten dat alles zeer OK is. Behalve het weer dan, de zon is alweer verdwenen. Net nu we naar het Robberg natuurreservaat gingen. We gaan toch. We kopen in de supermarkt een flinke tros druiven en een paar flessen water en begeven ons op weg voor de 2u durende ‘wandeling’ in het Robberg Nature Reserve. We zijn nog maar net onderweg en de zon breekt terug door. De fleece gaat direct uit want in combinatie met de klim die we moeten maken wordt het wel heel erg warm nu. De natuur is prachtig, de klim is niet zozeer hoog (148 meter max.) maar wel steil, dan weer naar boven, dan weer terug naar beneden, langs heel smalle paadjes. Aan deze kant van de Robberg is de baai heel kalm, het water lichtblauw. In de diepte zien we onder ons (van ver) de zeerobben op het strand liggen. Op geregelde tijdstippen zetten we ons even neer op de rotsen om van de schoonheid te genieten. Ik moet er zowaar van huilen.

Op een gegeven moment komen we aan een grote duin met ‘driftsand’, de Witsand Duin. Het lijkt de sahara wel. Het is aan deze grote duin te danken dat Plettenberg Bay zo’n mooi wit zandstrand heeft. De wind voert namelijk het zand tot 80 meter omhoog, waarna het over de kam wordt weggeblazen richting strand. Hier merk je echt hoe sterk de kracht van de wind is. Zo kalm als het onderweg was, zo moeten we nu opboksen tegen de harde wind. We steken de duin over waarbij onze voeten diep wegzakken in het mulle zand. Zo komen we uiteindelijk aan bij een idyllisch wit strand waar we begroet worden door een aantal zeemeeuwen. Echtgenoot maakt nog een steile klim naar een uitzichtpunt boven op de berg en daar sta ik dan, helemaal alleen op dat droomstrand. Als hij terug is steken we het strand over en vervolgen we onze wandeling. Weer gaat het omhoog en omlaag, maar aan deze kant van de berg is de wind zo sterk en zijn de rotsen zo steil dat het soms echt gevaarlijk is. Het weer is ondertussen ook veranderd, er komen wolken opzetten. Het pad, of wat ervoor moet doorgaan, is op veel plaatsen ook niet goed te zien en de overhangende rotsen zien eruit alsof ze zo kunnen afbreken. De zee onder ons beukt tegen de rotsen en is niet langer een mooie lichtblauwe plas, maar wel een witkolkende massa. Als we weer op een lager niveau wandelen moeten we oppassen dat we niet een klets water tegen ons aankrijgen, zo gaat de zee tekeer. Gelukkig hebben onze stapschoenen een goed profiel, want soms zijn de rotsen enorm glad en gaat het steil naar beneden. We hebben het vaak moeilijk om ons evenwicht te bewaren. Heelhuids komen we terug op de parking. Als niet-getrainden hebben we over de tocht (ik vond het meer een tocht dan een wandeling) 3 uren gelopen. Achteraf gezien was het gewoon een spectaculaire ervaring die ik voor geen geld had willen missen. We hebben wel een snack verdiend, vinden we. Richting centrum dus voor koffie met een baguette bij het Courtyard Café in Plett. 52 ZAR. Blijkbaar hebben we toch nog niet genoeg zand gehad vandaag want we maken nog een strandwandeling.

Voor het diner gaan we naar “Miguel’s” in de shopping mall. We delen een schotel calamari met lookboter, echtgenoot gaat voor de sirloin steak van 300 gr en voor mij de catch of the day (Cape salmon). Een flesje Pinotage erbij en koffie en thee, voor 270 ZAR. Thuis drinken we nog een tas rooibosthee uit de met lavendel beschilderde Wiesenthal-porseleinen tasjes.

Donderdag 22 april 2004
Volle zon vandaag! Het is al lekker warm als we om half negen op het terras het ontbijt nuttigen. Gastvrouw Nerine heeft weer haar best gedaan. De tafel is opnieuw prachtig gedekt, met compleet ander servies en tafellinnen dan gisteren. Maurice gaat, na de uitgebreide fruitschotel, nog maar een keer voor het volledige warm Afrikaans ontbijt. Ik neem alleen nog een omeletje. Voor onze uitstap naar Tsitsikamma National Park nemen we de R102, de langere maar schilderachtige route. Onze eerste stop is Monkeyland, net voorbij Plettenberg Bay. Monkeyland is niet zomaar een zoo, het is een asielcentrum voor allerlei soorten apen en primaten die in gevangenschap zijn grootgebracht. De omgeving waarin de dieren leven is heel natuurgetrouw: groot en heel groen. De dieren lopen vrij rond en we zien ze dan ook lustig boven ons hoofd slingeren van tak tot tak! Gibbons, lemurs, colobusaapjes, capucijneraapjes, … alles leeft er in harmonie met elkaar. Er loopt ook – met succes – een kweekprogramma en je kan als je dat wil een dier adopteren. Interessante excursie dankzij de prima gids.

Verder over de R102 en even gestopt voor wat foto’s in Nature’s Valley, halfweg tussen Plett en Storms River Mouth. De natuur is hier gewoonweg schitterend. De zee, omzoomd met een prachtig wit strand en de bergen op de achtergrond. Verder maar weer, over de Bloukrans Pass. De Bloukrans Pass is geen bergpas maar een overbrugging van een ravijn. Een eindje voorbij de brug over het ravijn hebben we een prachtig zicht op de (nieuwe) Bloukrans Bridge, een gigantische staal-betonconstructie op de N2. Jammer genoeg kunnen we net op dat stuk niet stoppen omdat de weg er veel te smal is. Een eindje verder kan dat wel en dan zien we zelfs een bungee jumper aan het werk. Bloukrans Bridge is de hoogste brug in Afrika (216 m) waar deze sport kan beoefend worden en is dan ook bekend als de ‘Rolls Royce van het bungee jumpen’.

Tegen lunchtijd komen we eindelijk aan in Stormsrivier (Tsitsikamma National Park). Het is goed te merken dat het toeristische seizoen ten einde loopt want we vinden heel gemakkelijk een parkeerplaats en een tafeltje op het terras van het ongezellige restaurant voor een snelle hap: een croque en een verse fruitsap (53 ZAR). Ondertussen vergapen we ons aan de golven die op de rotsen beuken. Echt spectaculair. Niet voor niks heet deze plaats Storms River Mouth! Je kan van hieruit diverse wandelingen maken, ook 5-daagse tochten, maar wij kiezen voor de korte wandeling, Mouth Trail, (1 km) naar de bekende hangbrug Suspension Bridge. Het pad is goed onderhouden en intussen ben ik het al gewend dat het overal waar je hier gaat steeds stijgen en dalen is. Goed voor de conditie! We bereiken de monding van de Stormsrivier, de rotswanden er omheen zijn zo’n 60 m hoog, loodrecht naar boven. De branding is hier heel sterk en we zien het water hoog opspatten onder de hangbrug. Natuurlijk moeten er hier foto’s worden gemaakt! Hoewel de brug wel heel erg over en weer gaat … Manlief kan er maar niet genoeg van krijgen en wil nog naar het uitzichtpunt, 2 km verderop. Ik loop een eind mee maar dan wordt het me toch allemaal te steil naar boven en keer ik op mijn stappen terug. We rijden terug over de N2 en Bloukrans Bridge en bij de afslag “bungee” zeggen we tegelijkertijd: “toch maar niet”! ’s Avonds eten we in het “Blue Bay Café” in Plett. Het is er gezellig en – zoals overal trouwens – is de bediening er super vriendelijk. Mijn wederhelft doet zich tegoed aan “black mushrooms and goat cheese in puff pastry” en daarna ostrich fillet terwijl ik geniet van shrimp bisque als voorgerecht en penne met ricotta en spinazie als hoofdgerecht. Ook de rode huiswijn gaat er vlotjes in. 205 ZAR voor dit avondje uit.

Vrijdag 23 april 2004
Het gaat nu echt de goede kant op: zonnig en warm. Vandaag staat er een excursie naar Knysna en Wilderness op het programma. Voor alle zekerheid nemen we onze strandspullen mee, misschien hebben we wel een uurtje om lui te genieten.
Knysna is het centrum van de tuinroute en is heel mooi gelegen, aan een 13 km² grote lagune. Aan de ingang van de lagune zien we aan weerskanten de twee rotsen, de “Knysna Heads”. We begeven ons verder naar de kleine maar gezellige Knysna Waterfront. Even het internetcafé binnen om wat mails te versturen. We wandelen nog wat maar hebben het voor de rest vlug gezien. De visrestaurantjes zijn hier niet te tellen en we zetten ons neer op het terras van de “Fisherman’s Cabin” op een van de Knysna Quays. Man doet zich te goed aan wilde oesters terwijl ik een “lady’s portion” linefish met rijst bestel. Lekker met een glaasje witte huiswijn! De rekening: 101 ZAR.

Ons plan om met de Outeniqua Choo-Tjoe train naar George te rijden laten we varen. Jammer maar helaas ontbreekt ons de tijd. Als we het station van Knysna voorbij rijden zien we de stoomtrein net vertrekken.

Op aanraden van Frik en Nerine kijken we even rond in het lieflijke dorpje Belvidere. Daar bezoeken we het kleine kerkje dat door veel Zuid-Afrikaanse VIP’s gekozen wordt om te trouwen. We rijden verder naar Wilderness. De garden route doet zijn naam echt wel eer aan. De natuur is hier zo mooi en, hoewel het toch al herfst is, zijn er nog veel bloemen overal. Het kleine plaatsje Wilderness ligt mooi ingebed tussen de meren en een heerlijke lagune. Het heeft mooie duinen, een eindeloos droomstrand en de dicht beboste heuvels van de Outeniqua Mountains aan landzijde. En daar zien we de Choo-Tjoe train die over de brug over de Kaaimans River rijdt! Na een korte sightseeing besluiten we dat we platte rust verdiend hebben en kleden ons om in de – overal beschikbare en propere – openbare toiletten. Heerlijk is het op het strand, nog heerlijker is het dat we dat brede strand bijna voor ons alleen hebben! Na een paar uurtjes is het tijd om terug te rijden, anders missen we onze afspraak in The Med waar we die avond gereserveerd hebben. Het restaurant is gekend voor zijn zeevruchten en schaaldieren, dus we eten vanavond crayfish (langoust). Echtgenoot bestelt vooraf nog een flink bord garnalenbisque en als dessert een dame blanche. Na het eten van de langoust ziet zijn bord er uit als een slagveld. Ik hou niet van dat gepeuzel en stel mij tevreden met de mooie grote stukken, nog meer dan genoeg. Wijntje deze avond is een du Toitskloof sauvignon blanc. Lekker gegeten dus, voor 572 ZAR. Wat ons minder bevalt is de nota die de ober op de rekening heeft bijgeschreven: “add min. 10% tip”. We weten dat in Zuid-Afrika het restaurantpersoneel tegen een minimaal loon werkt en dat het gebruikelijk is een fooi te geven van 10% (of meer al naargelang persoonlijke inschatting) dus vinden we het erg ongepast dat hij het er nog extra bij schrijft. Exact 10% en geen cent meer dus.

Zaterdag 24 april 2004
Afscheid van Frik en Nerine na nogmaals een copieus ontbijt. Nadat we een flesje met zand hebben gevuld voor onze verzameling, reizen we terug richting Kaapstad, maar we overnachten onderweg nog in Swellendam. In Wilderness stoppen we nog even bij Dolphin’s Point (uitzichtpunt), aan het einde van de spectaculaire Kaaiman’s Pass (N2), waar we een prachtig zicht hebben over zeker 20 km strand en de baai. Normaal gezien is dit ook de plaats waar je heel vaak dolfijnen ziet, maar dat is ons blijkbaar niet gegund. In Mosselbay lunchen we voor 87 ZAR bij Colette’s in de shopping mall. Daar is het ook de eerste (en laatste) keer dat we een blanke Zuid-Afrikaanse zien en horen tekeer gaan tegen een zwarte onderdaan. Apartheid mag dan wel afgeschaft zijn, maar is nog lang niet voorbij …

Hoe mooi en gevarieerd het landschap de laatste week geweest is, vanaf Mosselbay wordt het vrij saai en eentonig en de weg is lang. Het is nochtans prettig rijden in Zuid-Afrika, de wegen zijn goed en er is nauwelijks verkeer.

Zo’n 100 km vóór Swellendam ziet het er alweer heel anders uit: oneindige weilanden met grazende koeien en schapen. We stappen nog even uit in Heidelberg (neen, niet in Duitsland!) waar we wat foto’s nemen van het mooie kerkje. Het is echt heet geworden ondertussen! In de late namiddag komen we in het landelijke Swellendam aan. Swellendam is de derde oudste stad van Zuid-Afrika en is gelegen aan de voet van de Langeberg Mountain. Befaamd om zijn braambessies maar ook voor zijn specifieke architectuur met witgekalkte huizen en zijn eeuwenoude eikenbomen. We verkennen het stadje even, maar veel valt er niet te zien want ook hier is vanaf zaterdagmiddag alles ‘gesluit’.

We checken in in The Old Mill waar we een kamer geboekt hadden in de oude molen. Het is een mooi gerestaureerde en geklasseerde molen (nationaal monument uit 1813). Onze kamer is groot en bestaat uit een zitkamer, een aparte slaapkamer en een badkamer. Na het VRT nieuws begeven we ons naar het hoofdgebouw waar het restaurant is ondergebracht. We hoeven vanavond niet meer te rijden, dus drinken we eindelijk een Calitzdorper port. Heel anders van smaak dan Portugese port, maar zeker niet minder lekker. Maurice kiest voor mediterranean lamb chops en ik voor linefish (kabeljauw) thermidor. Erbij drinken we een Gewürztraminer. Als afsluiter een dessert van het huis: home-made Belgisch ijsroom. De eigenaresse van The Old Mill – een Belgische – heeft trouwens verschillende Belgische specialiteiten op de kaart staan, o.a. Brusselse wafels. We rekenen af voor 159 ZAR.

Zondag 25 april 2004
Na een uitgebreid ontbijt beginnen we aan onze laatste etappe: naar Cape Town. We hebben tijd, dus rijden we om langs Cape Agulhas, het mees suidelike punt van het Afrikaanse continent. In Bredasdorp stoppen we even voor een foto van het mooie kerkje. Het lijkt wel of ik iets met kerkjes heb als ik het zo eens nalees, maar de kerkjes zien er ook allemaal zo mooi en fris uit. In de omgeving van Struisbaai zien we plots weer heel veel struisvogels. De naam Struisbaai verwijst trouwens naar de volstruise. Verder de typische huisjes van Agulhas: klein, spierwit gekalkt en met schuine rieten daken. Het landschap is vrij dor, met duinen en struikgewas. Een beetje zoals bij ons aan de zee. Struisbaai heeft een heel mooi lang strand dat nog net aan de Indische Oceaan gelegen is.

En daar staan we dan: op Cape Agulhas, het uiterste tipje van Afrika, daar ‘waar de Atlantiese en Indiese oseane ontmoet’. De zee gaat wild tekeer, maar het is een prachtig schouwspel.

We vervolgen onze weg – d.w.z. we moeten terug naar Bredasdorp want aangezien we hier letterlijk aan het einde van de wereld zitten kunnen we gewoon niet verder – en stoppen in het heel gezellige stadje Hermanus. Hermanus is de plaats waar je van op het land de meeste kans hebt om walvissen te zien. In het seizoen wel te verstaan, en dat begint jammer genoeg pas in juni. Dan komen ze naar de baaien in Hermanus om te paren en te kalven. Geen walvissen dus. Wel klipdassies die op de rotsen in de zon liggen. Het lijken wel grote marmotten maar dan zonder staart. We kijken nog even op het plaatselijke arts & crafts marktje en gaan een stukje eten bij Nino’s. Panini met gerookte zalm, salade met gerookte zalm, 2 wijntjes en 2 cappucino voor 93 ZAR.

Van Hermanus kronkelt de weg verder naar Botrivier, een agrarisch gebied dat gekend is voor zijn ajuinenteelt. Langsheen de boomgaarden loopt de N2 verder naar de Houwhoek Pass (Hottentots-Holland Mountains) en de Sir Lowry’s Pass waar we weer van de schitterende panorma’s genieten. We zijn hier al in het begin van onze vakantie geweest, maar toen was het weer zo slecht dat we echt niks konden zien. Nu pas zien we dat je van hier een prachtig zicht hebt op False Bay.

Na wat zoekwerk bereiken we in de late namiddag Kenilworth, een van de zuidelijke voorsteden van Cape Town. Danny van Die Eik heeft de wijn al koud staan. We zijn streekgenoten en het is best wel aangenaam om wat herinneringen op te halen. We hebben een standaard kamer geboekt maar er is ook nog een andere kamer vrij. Of we die even willen zien? We twijfelen geen moment en installeren ons in de mooie suite (kamer 5) met balkon, met zicht op de zuidflank van de Tafelberg en Devil’s Peak! Alsjeblieft! We besluiten om die avond wat in de buurt te blijven en eten – overigens zeer lekkere – pizza bij Morituri, 5 min. rijden van ons guesthouse. Inclusief wijn en koffie/rooibos thee 102 ZAR.

Maandag 26 april 2004
Na een korte nacht in het hemelbed staan we om 7 u op. We hebben zoveel te doen en anders halen we het gewoon niet. Danny heeft allerlei informatie voor ons klaargelegd, vervelen zullen we ons allicht niet! Als eerste staat natuurlijk de Tafelberg op ons programma. Het weer is helder, de zon schijnt, geen wolkje te bespeuren … We rijden door het hectische verkeer naar Kaapstad, gewoon eigenlijk rond de Tafelberg, want we zitten er met onze neus op maar wel aan de verkeerde kant! Het is nog vroeg, dus ook gelukkig nog niet druk aan de kabelbaan. De ‘Rotair Aerial Cableway’ voert ons in 2 minuten naar de top van de Tafelberg. Het is een kabelwagen met een roterende vloer, zodat iedere passagier maximum kan genieten van het uitzicht onderweg. Boven op de berg – die niet eens zo hoog is (1085 m), maar wel speciaal omdat hij afgevlakt is en vaak een tafelkleed (van wolken) over zich heen heeft – maken we een wandeling. Kaapstad en de verschillende badplaatsen onder ons blaken in de zon. We gaan ook met de kabelbaan weer naar beneden en nemen de auto naar de ‘Moederstad’.

In Kaapstad bezoeken we het Cape Malay quarter Bo-Kaap. Hier, aan de voet van Signal Hill, woont de moslim gemeenschap in mooie felgekleurde 19de eeuwse huizen. De meeste inwoners van Bo-Kaap zijn afstammelingen van slaven die door de Nederlanders in de 16de en 17de eeuw vanuit Afrika, India, Sri Lanka, Maleisië hier naartoe gebracht werden. Deze eerste moslimslaven hebben een belangrijke rol gespeeld in de taal en de cultuur van Kaapstad en Zuid-Afrika in het algemeen. Zo vind je overal in de Westkaap de zgn. ‘Cape Malay cuisine’, een combinatie van vlees of vis met vruchten, groenten en specerijen.

We begeven ons naar het drukke stadscentrum en vinden gemakkelijk een parkeerplaats op Grand Parade, het plein recht tegenover het indrukwekkende stadhuis. Het is op dit plein dat in 1990 duizenden Zuid-Afrikaners samenkwamen om de vrijheid te vieren en om Nelson Mandela te begroeten na zijn 27 jaar gevangenschap. Hier begint dus onze historische stadswandeling: Slave Tree Site, Koopmans-de Wet Huis, het prachtige Parliament in Company’s Garden (VOC Tuin), St. George’s Anglican Cathedral, de Groote Kerk en nog veel meer. Veel aandacht gaat uiteraard naar alles wat met slavernij te maken heeft. Zo bezoeken we een interessante tentoonstelling in museum Slave Lodge, de voormalige slavenwoning van de VOC waar in de 17de eeuw zo’n 1000 slaven bijeengepakt zaten. Wat mij persoonlijk erg treft is de ‘Slave Code uit 1754’:
-All slaves were to go barefoot and carry passes
-No slave was permitted to carry alcohol or a gun
-Any slave who insulted a free man would be chained and whipped
-Any slave who raised a hand against a master would be put to death without mercy
-Slaves might be beaten for stopping in the street to talk to each other for meeting in groups on public holidays, during church services or in taverns
-After dark slaves were to carry a lantern
-No singing or whistling was permitted at night.

We eten een baguette bij Le Petit Paris (58 ZAR) op het geanimeerde Greenmarket Square. Op dit plein bevindt zich ook het oude stadhuis en hier slijten gewiekste zakenlui hun waren in kleurrijke stalletjes. Ik heb de indruk dat je hier toch wat beter op je spullen moet letten dan in andere stadswijken.

In de late namiddag rijden we naar de Victoria & Alfred Waterfront. We hebben er al zoveel over gehoord maar weten eigenlijk niet goed waaraan we ons moeten verwachten. Eigenlijk is de hele V&A Waterfront niet meer dan een wat groot uitgevallen shopping centre aan het water. We lopen even langs de winkeltjes en laten ons al snel verleiden als we een leeg plekje zien op een terras in de zon, mét uitzicht op de Tafelberg, het beeld dat je heel vaak in toeristische gidsen ziet! Een zeehond ligt te slapen op een aanlegsteiger.

We hebben geen zin meer om ’s avonds terug naar de Waterfront te gaan, en Danny weet een goed restaurantje in Kenilworth. Jake’s on Summerley is inderdaad een perfecte keuze. We delen een salade, manlief bestelt nog eens struisvogelfilet en ik kies Thai chicken stir fry. Daarbij een lekkere Chenin Blanc. We eten voor 178 ZAR.

Dinsdag 27 april 2004
De zon staat alweer hoog aan de blauwe hemel als we de volgende morgen onze terrasdeur openen. Danny vraagt ons waar/wat we vanavond willen eten, dan kan hij alvast voor de reservatie zorgen. We hebben geen idee en besluiten hem zijn gang te laten gaan. We zien het straks wel wat hij voor ons in petto heeft. Na een uitgebreid ontbijt hebben we vandaag de Cape Peninsula op het programma. We trekken er een hele dag voor uit, misschien hebben we nog tijd om wat op de mooie Kaapse stranden rond te hangen. Onze eerste stop is St. James, een klein badplaatsje in False Bay, bekend om zijn kleurrijke strandhuisjes. Het is druk op het strand, het is vandaag immers ‘Freedom Day’, de viering van 10 jaar vrijheid in Zuid-Afrika. Onderweg zien we een bordje ‘Scratch Patch – Mineral World’. Even kijken of we nog wat mooie halfedelstenen vinden!

Na onze aankopen gaat het richting Simon’s Town en Boulders Beach waar we de pinguinkolonie bezoeken. Het aantal pikkewyne dat hier op het strand en op de rotsen zit is veel indrukwekkender dan in Betty’s Bay en onze fototoestellen doen dan ook goed dienst. Veel pinguïns zitten of een ei uit te broeden of met een jong. Hoewel de vogels achter een hek zitten, kunnen we ze eigenlijk van heel dichtbij zien. Aan de andere kant van Boulders Beach, aan het publieke strand, lopen ze trouwens gewoon tussen de strandgangers.

Zonder dat we er erg in hebben is het alweer middag. We zijn amper 30 km gevorderd … We bestellen een quiche, vegetarische pasta en twee glazen Sauvignon Blanc en een fles water (103 ZAR) in Restaurant & Guesthouse Penguin Point, schitterend gelegen trouwens! Bij de parking staat een bordje Warning! Please look under your vehicles for penguins!. Terug in de auto en verder naar Cape Point en Kaap de Goede Hoop in het Cape Peninsula National Park. In Cape Point nemen we de kabelbaan naar Cape Point Peak, 250 m hoger, waar we een mooi uitzicht hebben over Kaap de Goede Hoop. We kunnen als we dat willen te voet van Cape Point naar Kaap de Goede Hoop, maar hiervoor hebben we spijtig genoeg geen tijd (2 u heen en terug). Op Kaap de Goede Hoop zien we waaraan deze kaap zijn naam ‘Cape of Storms’ te danken heeft. Wat een golven! Natuurlijk halen we ook hier het fototoestel boven!

Langs de kustweg, met de Atlantische Oceaan aan onze linkerkant, rijden we terug richting Kaapstad. De zon staat al laag als we in Noordhoek de Chapman’s Peak Drive aanvatten (tolweg). Geleidelijk aan stijgt de weg tot we aan Chapman’s Point komen, waar de berg bijna loodrecht naar boven gaat en vanwaar we een prachtig vergezicht hebben over de zandstranden beneden ons. De gloed van de bijna ondergaande zon maakt het nog eens zo mooi. Als we even verder rijden zit de zon achter de Sentinel, een spitse bergtop aan Houtbay. Even wachten dus tot ze tussen de Sentinel en Karbonkelberg staat en dan afdrukken.

Ons plan om de volledige kustlijn te volgen tot in Kaapstad mislukt jammerlijk: geen tijd. Thuisgekomen kleden we ons snel om voor onze verrassingsavond. Er is voor ons een tafel gereserveerd in restaurant Baia, in de Victoria Wharf mall. Zoals heel veel restaurants in de Waterfront is ook Baia gespecialiseerd in vis en zeevruchten. We krijgen een tafeltje toegewezen aan het raam, de stoel wordt onder ons achterste geschoven en het servet wordt op onze schoot opengelegd. Zoals gebruikelijk komt de ober zich voorstellen, alleen is het deze keer in stijl en worden we aangesproken met madame en monsieur. Zo zal het trouwens de hele avond doorgaan. Godlievedeugd! We laten ons uitgebreid informeren over de dagsuggesties en besluiten een spinazie/aardappelsoep te bestellen en voor allebei baby kingklip. Hij verzekert ons dat baby kingklip echt maar een klein visje is … Mijn echtgenoot – nochtans een flinke eter – krijgt zijn bord met veel moeite leeg. Mijn klein visje – heel lekker trouwens – gaat voor meer dan de helft terug naar de keuken. Met de witte huiswijn, een fles water, twee rooibos thee én de wat overdreven service komt de rekening op 290 ZAR. Echt een koopje voor dit soort gelegenheid.

Woensdag 28 april 2004
Volle zon en strakblauwe hemel verwelkomen ons op de laatste dag van onze vakantie. We hebben een gids geboekt voor een bezoek aan een township. Neville is zijn naam, hij is jong en woont met zijn oma in een van de townships die we zullen bezoeken. Zijn moedertaal is Xhosa, de taal die in deze streek door de meeste zwarten gesproken wordt. Hij spreekt ook vlot Engels en een flink mondje Afrikaans. Onderweg krijgen we een degelijke uitleg over het ontstaan en de evolutie van townships: door de snelle groei van de industrie in Kaapstad eind jaren ’40 was er plots werk voor de Afrikanen en migranten uit de Oostkaap kwamen dan ook van heinde en verre om een graantje mee te pikken. Omdat ze toch ergens moesten wonen gaf de regering grote stukken land vrij aan de rand van Kaapstad waarop duizenden kleine 2-kamer huisjes gebouwd werden, zonder water of zonder elektriciteit. In één zo’n huisje leefden/leven tussen de 12 en 15 mensen. Al gauw waren er huisjes te weinig en bouwden de bewoners er kleine hokjes bij, soms bijna boven op elkaar. Binnen een straal van 20 km van Kaapstad zijn er 4 grote townships, goed voor meer dan 2 miljoen bewoners. Aan de buitenkant zien de townships er allemaal hetzelfde uit: shacks, huisjes dus, sommige van steen, meestal gewoon van hout en karton. Een beetje privacy kunnen de bewoners van een township wel vergeten. Een schrijnend contrast met de luxe villa’s in de buitenwijken! Overal in de townships wordt aan een aantal projecten gewerkt. In Langa, de oudste township van Zuid-Afrika, bezoeken we een cultuurproject waarbij township-bewoners handgemaakte spullen verkopen. In Guguletu zien we een schoolproject voor kinderen (5-12 jaar) van wie de ouders werkloos zijn (en dikwijls aan de drank en de drugs) en die anders geen kansen krijgen. Alles wordt gedaan door vrijwilligers met een minimum aan didactisch materiaal. Verder brengen we ook nog een bezoek aan een kruidendokter dat helemaal niks voorstelt. Wat wel interessant is, is de tentoonstelling – met veel foto’s – over het verleden en het heden van de townships.

In Khayelitsha gaan we langs bij de Vicky’s Bed & Breakfast. Vicky Ntozini, een vriendelijke gezette dame, verhuurt namelijk haar twee kamertjes aan toeristen. Voor 170 rand per persoon per dag geniet je bij Vicky van half pension. Vicky heeft een e-mail adres en een website. Al moet ze om haar emails te lezen wel naar een internetcafé in de stad.

Edit nov. 2012: Vicky is niet meer. Zij werd door haar echtgenoot vermoord

Voor we er erg in hebben is het middag. We besluiten om de rest van de dag door te brengen aan het strand van Camp’s Bay. Klein, gezellig, upmarket met mooie restaurants aan de strandboulevard. We kopen ons wat te eten en te drinken bij de deli in de Pick ’n Pay, huren een ligbed met matras (50 ZAR per stoel voor een halve dag, ze kennen de prijs!!) en genieten van de warme zon. Echtgenoot wil persé het water in maar is al vlug weer terug: de Atlantische Oceaan is ijskoud! Om 17u worden de ligbedden opgehaald, vullen we een flesje met zand, en wordt het stilaan tijd om onze koffers op te pikken in Die Eik. Na nog een laatste douche nemen we afscheid van Danny en Cathy en begeven ons richting lughawe. Onderweg stoppen we bij Morituri om nog even wat te eten: een gedeelde mixed salad, lamb tortellini voor hem en salmon panzerotti voor mij, 2 glazen rode wijn en water. Om af te sluiten ieder nog een pot rooibos thee (185 ZAR). Met een beetje moeite vinden we de luchthaven (verkeerde afrit genomen!) en leveren we de auto in, met exact 3000 km meer op de teller. We doen onze laatste Rand op aan lokale producten en wachten geduldig tot het vertrek van onze vlucht, die maar liefst 2 uur vertraagd is. 1u45 ’s nachts stijgen we eindelijk op …

Tot siens, Suid-Afrika. Baie dankie vir die mooi tyd.

Madeira, Ilha das Flores

One of the highest volcanoes in the world surrounded by one of the deepest seas. That’s Ilha da Madeira.

This beautifully green island, with peaks upto 1900m, forms just the upper part of a volcanic system. Beneath the waves of the sea, the cliffs of Madeira plunge to the bottom of the ocean to a depth of more than 4000m. The various eruptions that created the Island of Madeira have added time after time different layers of solid rocks. All over the island you can see the rolling hills of basalt, lava, boulders and compressed ashes. A really rough scenery, especially at the eastern tip.

The inner part of the island is extremely green and has large woods of loureiro (laurel, bayleaf), eucalyptus and mimosa. The soil is rich and produces a large variety of tropical fruits and vegetables.

Madeira is a fascinating island of high mountains (over 1800m) and deep valleys, flat plateaus at both sides of the central mountain massif, a crystalclear blue ocean and steep black cliffs.

Eastern Madeira in one day:
We started in Funchal and drove over the Via Rapida to Santa Cruz where we tried to visit the church (which was closed, like most churches in Madeira). We walked along the rocky beach for a while instead.
Then further to Machico where, again, the church & the Capela dos Milagres were closed! We went to a sunny terrace instead and had a glass of madeira wine.
From Machico we drove further to Caniçal. We drove by because we knew we would come back for lunch. So, further it went to Ponta de São Lourenço. Spectacular scenery! There is a possibility of hiking all the way to the end of the island but, first of all, we’re not trained hikers and, second, the condition of the paths can be very bad due to the heavy rainfall. After looking at the bare cliffs and admiring the colors of the various layers of lava we drove back to Caniçal for lunch.

From Caniçal we drove to Santana, known for its triangular houses (which are now in fact all set up for tourist). The scenic drive however is well worth your time. Sometimes you can smell the eucalyptus woods. And there were lots of blooming mimosa forests.

From Santana we drove back to Funchal over mountains and through valleys, through laurel forests and very nice landscapes.

Western Madeira in one day:
We started in Funchal and drove along the winding mountain roads to Câmara de Lobos where we stopped for some sight-seeing. Normally our next stop would have been Cabo Girão, but the weather was so extremely bad that we decided to continue our drive.
In Câmara de Lobos we took the Via Rapida to Ribeira Brava and from there on we drove north in the direction of São Vicente. We took the old road to Boca da Encumeada (1007m) and walked up to the miradouro for what should have been a splendid view on the southcoast as well as on the northcoast if there wouldn’t have been these thick low hanging clouds…
From Boca da Encumeada we drove in the direction of Porto Moniz and crossed the high plateau of Paúl da Serra (1500m) where, again, we didn’t see anything at all because of the mist.
Rabaçal would be our next stop and our aim was to make a levada walk. But again the bad weather interfered.

Further to Porto Moniz then. The weather got a little better and it’s in this area that we saw some very nice wild flowers (calla lilies, arums, and other unknown species). We walked around Porto Moniz and had lunch. After lunch we drove in eastern direction.

The high cliffs between Porto Moniz and Seixal are spectacular with lots of waterfalls coming from the mountains. If you drive the old road (Antiga 101 – in the other direction: from Seixal to Porto Moniz) you can drive under the waterfalls. Our last stop was in São Vicente that we visited in the pouring rain. Then back to Funchal (through the tunnels) which takes only an hour.

Walking along levadas:
Levada’s are small irrigation canals that ‘transport’ the rain water from the north to the south of the island. There are some 1600 levada’s on the island and along each levada there’s a walking path – difficulty degree 1 upto 4. The levada walks have been mapped out in the guidebook “Landscapes of Madeira” by Sunflower Books. There are easy and short walks but also long and difficult hikes that go through long tunnels (don’t forget a torch!), waterfalls and along deep gorges.

Have some madeira, m’dear.
What would a visit to Madeira mean without getting to know their national drink, madeira wine?! Madeira wine ows its rich taste to the variety of grapes that is used.

The four important varieties of madeira wine have been named after their grape variety:
SERCIAL: amber colored dry madeira wine (seco)
VERDELHO: yellow-brown medium dry madeira wine (meio seco)
BOAL: reddish-brown medium sweet madeira wine (meio doce), my personal favourite
MALMSEY: sweet madeira wine (doce).

Sri Lanka & De Malediven

 

Azië was van 15 tot 31/1/2002 ons reisdoel en meer bepaald het eiland Sri Lanka met als toemaatje een weekje rust op de Malediven. Een reis met enkele hindernissen …

In Roosendaal ging het al fout: trein gemist dankzij foutieve informatie van de loketbediende. En bij de volgende trein was het weer bijna zover … nog net op tijd konden we erop springen. Op Schiphol aangekomen waren we in enkele minuten ingecheckt – daar kunnen ze in Brussel nog wat van leren! Het vliegtuig waar we mee de lucht in moesten was heel wat minder: een oude Boeing 757-200, qua ruimte en comfort nog net geschikt om eens over en weer mee naar Spanje te vliegen. Slechte reclame voor Martinair, hoewel de service aan boord pico bello was, zoals we dat van hen gewend zijn.

Na 7 uren krap te hebben gezeten mochten we in Abu Dhabi even onze benen strekken. We kwamen plots in een totaal andere wereld terecht met veel pracht en praal en al goud wat blinkt (letterlijk, door de talloze juwelenshops in het luchthavengebouw), met mannen in djellabah en een grote tulband om hun hoofd, met gesluierde vrouwen waarbij alleen hun gitzwarte ogen zichtbaar waren, … zeer mysterieus en fascinerend. Ik had er wel enkele dagen willen blijven. Maar Sri Lanka lonkte ook.

DAG 1
Na nog +/- 4 uren vliegen landden we op Katunayake International Airport te Colombo. Het was toen 5u30 ’s morgens plaatselijke tijd en zo’n 24°, vochtig en warm. We werden verwelkomd door een host van Jetair die ons begeleidde naar hotel Taj Samudra waar we enkele uren konden bekomen alvorens onze chauffeur ons zou komen ophalen voor de stadsrondrit. En hier ging het voor de tweede keer mis: de individuele rondreis die wij in België geboekt hadden was in Colombo als groepstour geboekt. Gelukkig bestond de “groep” slechts uit één ander koppel en zo hebben we een weekje met ons vieren, plus de plaatselijke chauffeur, plus de Belgische tourleader in een minibusje rondgetoerd.

Al van bij de stadsrondrit in Colombo werden we geconfronteerd met het hectische verkeer in de Sri Lankaanse steden. Het is de bedoeling dat er links gereden wordt, maar doordat op die ene weg alles door elkaar rijdt en loopt – en hier spreken we dus over auto’s, bussen, tuk-tuk’s (three-wheelers), fietsers, voetgangers, ossenwagens, honden en niet te vergeten de heilige koeien – wordt er meestal gewoon in het midden van de baan gereden. Meer dan eens hebben we rakelings een tegenligger gepasseerd en even dikwijls hebben we ons hart vastgehouden. We hebben ook begrepen, en vooral gehoord, dat de claxon het belangrijkste onderdeel is aan de wagen.

DAG 2

Na een deugddoende nachtrust in het wat tegenvallende Taj Samudra (een typisch hotel van een keten) mochten we de volgende dag om 7 u aantreden voor onze eerste etappe: via Pinnawela naar Kandy. In Pinnawela bezochten we de olifanten uit het olifantenweeshuis die juist voor hun dagelijks bad door de mahouts naar de rivier waren gebracht. Het had de laatste dagen nogal wat geregend en de dieren hadden er schijnbaar niet echt veel zin in.

Deze rit door enorme palmenwouden en langsheen bananen- en ananasplantages zullen we niet licht vergeten. Aan ieder fruitstandje langs de weg moesten we even stoppen en proeven van alles wat de natuur hier aan sappige vruchten te bieden heeft: bananen klein en groot in het groen, rood en geel, ananassen, lychee’s, ramboutans, mangaoustines, jackfruit, enz.

Zo kwamen we tegen de middag aan in hotel Mahaweli Reach, gelegen aan de Mahaweli Ganga (=rivier) in Kandy. En hotel met klasse waar service nog met een grote S geschreven wordt. Na de lunch maakten we een stadsrondrit in het mooie Kandy, voormalige hoofdstad van het Singalese koninkrijk. Ook een bezoek aan de door de Engelsen gestichte Botanische Tuinen van Peradeniya stond op het programma. Buiten orchideeën en de overal aanwezige lotusbloemen zie je daar tal van andere kleurrijke bloemen zoals hibiscus, frangipani, bougainvilla, enz. Verder staat daar alles wat wij aan kamerplanten kennen in het groot, o.a. een ficus benjamina met een bladerdek van 12 meter diameter. Natuurlijk ook diverse soorten palmbomen en een nooit geziene “canonballtree” met, inderdaad, vruchten die eruit zien als kanonballen.

Tegen de avond brachten we een bezoek aan de mooi verlichte Dalada Maligawa, beter bekend als de Tempel van de Heilige Tand. Zoals overal bij tempelbezoek moesten de schoenen uit en werden de lange rokken en broeken bovengehaald. Vanwege de bomaanslag door de Tamils enkele jaren geleden is de controle aan de tempel enorm streng en we werden dan ook 2x uitvoerig gefouilleerd alvorens we de tempel mochten betreden. De heilige tand van Boeddha hebben we niet gezien, die zit veilig opgeborgen in een schrijn dat bestaat uit zeven in elkaar passende gouden dagoba’s (ook stupa genoemd). Nog dagelijks komen devote boeddhisten hier hun offers afgeven. Na het tempelbezoek stond er nog een culturele dansshow op het programma. Daarna koers gezet naar het hotel voor een heerlijk diner met o.a. chillied crab. Zeer hot, maar lekker.

DAG 3

We mochten uitslapen en moesten “pas” om 8 u op het appel zijn voor onze volgende etappe. Deze voerde ons door het schitterende groene bergland, met zicht op de rijstvelden beneden ons, naar Katukitula waar we de theepluksters, meestal Tamil vrouwen gekleed in kleurige sari’s, aan het werk zagen. Ik vroeg mij af hoe lang het duurt voor ze de mand die op hun rug hangt gevuld hebben met de jonge scheutjes … en hoeveel, of liever hoe weinig, ze betaald worden voor deze slavenarbeid. Veel van de plantages hebben een mooie naam, een beetje zoals de wijngaarden in Zuid Afrika. Zeg nu zelf: Stellenberg Estate, Rotschild Estate, het heeft toch iets! Na een bezoek aan de theefabriek en onze aankopen van BOPF (broken orange pecoe fannings) thee voor thuis (450 Rs per kilo = /- 275 BF) brachten we nog een bezoek aan een van de vele juwelenateliers waar ik mij NIET heb laten verleiden tot de aankoop van een of andere (half)edelsteen. Hoewel er hele mooie tussen zaten.

Onderweg nog even gestopt aan de Ramboda Falls en in Kandy een bezoek gebracht aan de Sri Selva Vinayagar hindoetempel. Een heel verschil met de sobere boeddhistische tempels. Nadien hebben we ons door een tuk-tuk naar ons hotel laten rijden. Eens een keertje wat anders!

DAG 4

7u30 present voor de rit naar Sigiriya. Onderweg een batikbedrijfje bezocht en de Ranweli Spice Garden waar we genoten hebben van een relaxerende ayurvedische massage. Verder stond er in de voormiddag een bezoek aan het Dambulla grottenklooster op het programma waar vooral de eerste grot bekend is om zijn 14 m lange beeld van een stervende boeddha dat uit de granietrots is gehouwen. Op onze weg naar de grotten werden we begeleid door bedelaars en apen. We lunchten in hotel Sigiriya vlakbij Sigiriya Rock en het leek mij en onze reisgenote verstandig om de klim van de 1200 trappen maar over te slaan en in plaats daarvan lekker wat uit te rusten. We hadden – vanwege de hitte – al zo’n moeite gehad met de trappen naar Dambulla! Na de terugkeer van onze mannen ging het tegen ongeveer 30 km/u richting Giritale waar we onze intrek namen in hotel Deer Park, zeer mooi gelegen in het midden van de jungle.

DAG 5

In het gezelschap van een aantal eekhoorntjes namen we ’s morgens ons ontbijt. Na het ontbijt volgde er – figuurlijk dan – een koude douche. Onze tourleader had zopas een fax ontvangen dat ons hotel op de Malediven overboekt was, maar daarover later meer.
Die dag bezochten we het archeologisch gebied van Anuradhapura, een van de heiligste plaatsen in Sri Lanka alsook tot in het jaar 1017 de hoofdstad van het land. De ruïnes liggen verspreid over een vrij grote oppervlakte maar wat hier nog overeind staat zijn in feite nog juist de kloosterruïnes, en de enige echte heilige bo-boom (bodha tree). Uiteraard ook hier weer diverse dagoba’s en witte stupa’s die je overal bovenuit ziet steken.

Na de middag bezochten we het 14 m hoge rechtopstaande boeddhabeeld in Aukana, het grootste sculptuurmonument van Sri Lanka.

Onderweg genoten we nog van enkele kleurrijke en typische tafereeltjes zoals badende mannen in de rivier, boeddhistische monniken in hun oranje sarongs oude houten vrachtwagens geschilderd in felle kleurtjes, spoorlijnen die vaak ook door voetgangers gebruikt worden, een groep schoolkinderen (op schoolreis ?) in smetteloos wit uniform.

Onze gids vertelde ons ook dat onderwijs gratis is tot de leeftijd van 16 jaar en dat de kinderen ook een volledige “schooluitrusting” ter beschikking krijgen waaronder het smetteloos witte uniform.

Voor het diner nog even tijd voor een partijtje zwemmen en een relaxerende ayurvedische hoofdmassage in hotel Deer Park.

DAG 6

Een lange dag voor de boeg: van Giritale helemaal naar het zuiden van Colombo waarbij we niet anders kunnen dan dwars doorheen de hoofdstad. In de voormiddag een bezoek gebracht aan het paleizencomplex van Polonnaruwa, gelegen aan het enorme stuwmeer Parakrama Samudra (de “zee” van Parakramabahu, een van de Singalese koningen). Polonnaruwa is vooral bekend vanwege de indrukwekkende boeddhafiguren in de Gal-viharaya: vier grote uit de rots gehakte beelden waarvan het bekendste ongetwijfeld de 14 m lange liggende boeddha is die de overgang van het aardse leven naar het nirwana moet voorstellen.

Langs de weg nog even gestopt om de arbeiders op de rijstvelden gade te slaan en gesnoept van een potje curd (= buffelkaas) met palmhoning en dan koers gezet naar Negombo, een vissersplaatsje waar ’s morgens de vissersboten binnenkomen en de vissersvrouwen zich de hele dag bezighouden met het sorteren, het verkopen en het drogen van de vis. Een stinkende bedoening als je het mij vraagt.

Negombo was de enige plaats waar wij echt overrompeld werden door bedelende kinderen. Er werd ons dan ook door onze chauffeur gevraagd deze kinderen zeker geen geld te geven. Zij weten dat veel toeristen niet aan hun zwarte oogjes kunnen weerstaan en daarom verzuimen zij de school. Dan maar vlug terug de auto in op weg naar onze laatste pleisterplaats: hotel Mount Lavinia, een oud maar zeer mooi gerenoveerd hotel in koloniale stijl, spierwit geschilderd, waar ze “valet parking” heel gewoon is en waar de portiers in stijl gekleed zijn: tropenpak bestaande uit witte bermuda, witte vest en witte tropenhelm. In een woord: schitterend! Het hotel heeft een mooi privé strand, het enige privéstrand van de hele westkust. Bij het verlaten van het privé terrein word je erop attent gemaakt dat je de private zone verlaat en word je dus ook constant lastiggevallen door mensen die je van alles willen laten zien en je overal mee naar toe willen nemen. Niet doen, ze zijn alleen maar op je geld uit.

DAG 7

Een dagje gerust en geluierd aan zwembad en strand. Ook de bevestiging gekregen dat het door ons geboekte hotel op de Malediven overboekt was en dat we, ondanks faxen en e-mails, naar een hotel-eilandje werden overgebracht dat in feite niet eens in onze Top-10 voorkwam. Jammer van de maandenlange voorbereiding en de mooie dromen. ’s Avonds vroeg het bed in, want ’s nachts om 2u werden we alweer gewekt voor onze transfer naar Colombo airport voor de vlucht van 7u30 naar Male.

 

MALEDIVEN

Kort voor de landing zagen we de eilanden al liggen, als lichtblauwe druppels in de donkerblauwe oceaan. Aankomst te Male 7u40 plaatselijke tijd na een comfortabele vlucht met Sri Lankan Airlines. Bij de douanecontrole in dit streng islamitische land mochten we alvast een van onze koffers openen omwille van een minuscuul ebbenhouten boeddhabeeldje. We wisten wel dat er geen anti-islamitische voorwerpen (en ook geen alcoholische dranken) binnen mochten, maar zo’n klein beeldje en zo goed verstopt tussen het vuile wasgoed, dat zouden ze nooit ontdekken … dachten wij. De gestapo-achtige vrouw in kwestie die ons sommeerde om de koffer te openen wist ons precies te vertellen waar het beeldje zat. Die screening apparaten moeten daar wel van hele goeie kwaliteit zijn! Enfin, beeldje ingeleverd en bij terugkeer naar huis konden we het terug ophalen. Net zoals zovele anderen.

Het vliegveldje van Male was eigenlijk niet meer dan een wat groot uitgevallen ponton met luchthavengebouwtje in het midden van de Indische Oceaan. Eenmaal buitengekomen zagen we dat er van alle hotel-eilanden vertegenwoordigers aanwezig waren om hun klanten op de juiste boot te zetten. Samen met nog een aantal andere toeristen gingen we aan boord van de dhoni die ons in 20 minuten naar het eiland Furanafushi bracht waar het Full Moon Island Resort gelegen is. Furana is een eiland van 800m lang en heeft een gemiddelde breedte van 100m met op het einde een uitstulping tot zo’n 300m breed. Het is omgeven door witte stranden van het fijnste koraalzand, heeft aan de ene kant een mooie lagune waarin je eindeloos kan blijven doorlopen en waar het nooit echt diep wordt. Aan de andere kant een huisrif met nogal wat stroming maar met ontelbare vissen, in alle soorten, maten en kleuren. Aan deze kant was onze waterbungalow met terras gelegen, met een trapje waarlangs we zo de zee in konden. Bij het snorkelen ’s morgens vroeg kwamen we wel eens rifhaaien tegen, en geen kleintjes!

Ook de “binnenkant” van het eiland was zeer mooi verzorgd en dicht begroeid met palmbomen en andere tropische boomsoorten, met in het midden van het eiland een banyan tree (symbool van de Malediven) en zeer veel bloeiende planten.

Dag in dag uit waren er mannen in de weer om takjes en twijgjes te knippen en om verdorde bladeren en bloemen weg te halen. ’s Avonds na zonsondergang werden alle losgekomen stukjes koraal van het strand verwijderd zodat dit er tegen zonsopgang weer maagdelijk wit bijlag. Ook het zwembad was mooi verzorgd en lag midden tussen de tropische begroeiing.

Het viel op dat het er overal zeer rustig was. Zelf hebben we die week ook niet veel gedaan buiten wat snorkelen, duiken en vissen kijken. Vooral de babysharks waren het bekijken waard omdat ze constant scholen kleine visjes aan het uitdagen waren. De laatste dag hebben we nog – op het nippertje, bijna vergeten! – een flesje met zand gevuld dat nu staat te pronken bij de rest van de verzameling. Het moet gezegd: het is het witste zand dat we tot nu toe hebben.

Wat duiken betreft vond mijn echtgenoot het niet zo bijzonder als hij verwacht had, ten eerste omdat al het koraal er dood is en ten tweede omdat hij niet spectaculair veel vissen gezien heeft. Mensen die gaan om grote vissen te zien (haaien, manta’s, enz.) zullen er met wat geluk wel aan hun trekken komen.

Voor ons was het eilandje wat klein. Als niet-duiker en niet-snorkelaar kan je weinig anders doen dan zonnen (wat tussen 11u en 16u echt niet te doen was vanwege de ondraaglijke hitte), wat lezen en eens een wandelingetje maken rond het eiland. Jammer dat je dan in 20 minuten al rond bent. Daarom hadden we ook speciaal gekozen voor een “groot” eiland (het eiland dat we geboekt hadden was 2000x500m).

SLOT
Al bij al vonden wij Sri Lanka een parel van een eiland en hebben we vooral erg genoten van de schitterende natuur.

De Malediven vonden wij wat overroepen en goed voor een lay-over van een paar dagen tussen twee vluchten in. Wat stranden betreft hebben wij er zeker zo’n mooie gezien in Kenya en wat het duiken betreft vond mijn echtgenoot de Rode Zee veel mooier.

Senegal 1999

Maart 1999: voor de tweede keer naar Afrika, West Afrika deze keer en meer bepaald Senegal voor 10 dagen rust en zon in de Club Aldiana (nota 2012: bestaat helaas niet meer). Terwijl ik dit schrijf zit er een CD van Youssou N’Dour in de CD-rom drive, kwestie van onmiddellijk terug in de sfeer te komen.

Sinds we in 1996 een eerste keer in Afrika waren (Kenya) zijn we gebeten door de microbe: eens je in Afrika geweest bent wil je terug, nee, MOET je terug. Mijn verwachtingen waren deze keer niet zo hoog gespannen. Een land dat slechts op 6 uren vliegen van België ligt, dat kon volgens mij nooit zo puur Afrikaans zijn dan bv. Kenya.

De lange rij wachtenden – een mixje van wit en zwart – aan de incheckbalie op Zaventem gaf meteen al de sfeer aan die er aan boord zou heersen. We hadden een combivlucht en die ging zowel naar Dakar als naar Banjul (Gambia). Veel Afrikanen aan boord en die gedragen zich toch wel anders dan de gemiddelde Europeaan: lekker relax in de vliegtuigstoelen hangen, schoenen en sokken uit, benen omhoog (voor zover dat kan). Met de Senegalezen kon je gemakkelijk contact maken, de Gambianen waren wat terughoudender.

Na een vlucht van 6 uren was het toch wel weer even wennen toen we aankwamen op de luchthaven van Dakar: een drukte van jewelste, een enorme zwarte menigte die naar elkaar stonden te roepen en te gillen. De vrouwen gekleed in de meest exotische en kleurrijke Afrikaanse kledij. En we wisten het op slag: ja, we zijn weer in Afrika. Wat ons onmiddellijk opviel is dat de Senegalezen zeer groot en zeer donker van kleur zijn.

We werden op het vliegveld opgewacht door een host van de club en toen we eindelijk na anderhalf uur onze bagage hadden was het nog 2 uur (mini)bus tot in Nianing. De rit ernaartoe was een belevenis op zich: drukte en chaos in de straten, auto’s die bij ons al lang op de schroothoop zouden liggen reden hier dus nog rond, zonder lichten en zonder dak weliswaar, maar ze reden. Minibusjes die gebruikt worden voor publiek transport en bedoeld voor 10/12 mensen zaten afgeladen vol met misschien wel 30 mensen. Geiten, varkens en kippen – alles alive and kicking! – werden op het dak geplaatst samen met de bagage van de reizigers. Behalve een voorruit had zo’n busje noch ramen noch deuren. Elke raam- of deuropening is immers een extra “zitje” voor nog een passagiertje meer. We zagen kinderen, zeer jong nog, op de rijdende bus springen – zwartrijders waarschijnlijk. Tijdens onze reizen trachten we wel eens een uitstapje te maken met het openbaar vervoer. Hier hebben we het “transport en commun” wijselijk gelaten voor wat het was.

Op de lange rit van Dakar naar Nianing zagen we aan de kant van de weg overal standjes met fruit, groenten, kippen, enz. dat door de plaatselijke bevolking aan elkaar doorverkocht of geruild wordt voor wat anders. De ene had 5 bananen en 3 tomaten, zijn buurvrouw 6 ajuinen en een ananas, enz. Het werd avond en op een gegeven moment konden we niks meer zien, straatverlichting is er niet in de dorpjes. Na een tijdje verlieten we de bewoonde wereld en kort nadien bereikten we de club. Licht en elektriciteit in overvloed en het geluid van de tamtam om ons te verwelkomen in deze oase van rust. Twee miljoen vierkante meter clubground stonden tot onze beschikking, met aan de ene zijde de oceaan en 3 km prive strand, aan de andere zijde de enorme savanne met reuze baobab bomen.

Na de welkomstdrink werden we naar onze rundalow gebracht. Wij hadden een rundalow geboekt in de tuin en deze liggen allemaal goed verspreid zodat we absoluut geen last hadden van onze buren. Op het eerste zicht viel de accomodatie wel tegen: oud, zeer “basic” qua comfort (2 eenvoudige bedjes, badkamertje met douche, lawaaierige airco en koelkast). Meer moet je niet hebben natuurlijk, maar van een 4 sterren club hadden wij meer verwacht. Eens we geacclimatiseerd waren beseften we wel dat ook dat deel uitmaakt van de charme van de brousse. Een luxueus hotel zou hier inderdaad misstaan. Alles was trouwens zeer netjes en onze “boy” deed heel erg zijn best om het ons zo aangenaam mogelijk te maken.

De volgende morgen kregen we een prive rondleiding (we waren de enige nieuwe Nederlandstalige gasten) van de Nederlandse animator Jerry. Hij toonde ons wat er allemaal te doen was op sportgebied, de excursiemogelijkheden, waar de animatie plaatsvond, enz. Die avond hadden we ook een “Treff” van nieuwe gasten en Jerry stelde ons aan de andere Belgen, die er langer logeerden, voor. Er waren slechts zes andere Vlamingen en 8 Walen. In de club is het de gewoonte dat je bij elkaar aan tafel schuift daar waar er plaats is. Ik vond dat in het begin vervelend, maar de vaste stamgasten stelden ons al vlug op ons gemak. Het was natuurlijk ook de ideale manier om vlug contact te leggen met de andere gasten.

Het eten in Club Aldiana was ruim zijn 4 sterren waard: prachtige buffetten, enorme keuze vanaf het ontbijt tot en met het avondmaal. Elke avond werden we verwend met een ander themabuffet, een keer was er zelfs een “Wunschbuffet” waarvoor de gasten hun wensen op een briefje konden schrijven. Vermits het overwegend Duitsers waren (95%) aten we dus de volgende avond o.a. Huhnersuppe, Kartoffelsalat, Schweinebraten en zeer veel soorten Kuchen. De laatste avond hadden we een “Black & White” avond. Er wordt dan van de gasten verwacht dat ze zwart/wit gekleed zijn. Na het diner was er altijd wat te doen. Het grote animatieteam werkte uiterst professioneel en de shows die zij ten beste gaven waren echt van hoge kwaliteit. Er was eigenlijk dag en nacht wel wat te doen in de club, ook het sportaanbod was zeer uitgebreid.

Na een dagje luieren in de warme zon, werden we tijdens onze eerste excursie snel weer met de neus op de feiten gedrukt: we bezochten een prive kinderhospitaal dat voor 100% gesponsord wordt door het Duitse leger en gerund door een Duitse en een plaatselijke arts die de hulp krijgen van plaatselijke verpleegsters. Het ziekenhuisje werd 13 jaar geleden gebouwd toen Duitse bezoekers van de club vonden dat er toch dringend wat moest gedaan worden voor het Senegalese volk en in het bijzonder voor de Senegalese toekomst, de kinderen dus. We hebben daar gezien met hoe weinig middelen de kinderen daar kunnen geholpen worden, op voorwaarde dat de ouders niet te lang wachten om hun kinderen te laten verzorgen. Zelfs anno 1999 sterven nog 20% van de Senegalese kinderen voor hun vijfde verjaardag. Malaria en andere parasitaire aandoeningen zijn de voornaamste doodsoorzaak. Toen wij er waren heerste er een epidemie van hersenvliesontsteking en het werd ons ten stelligste ontraden die kinderen te bezoeken. Op de terugweg naar de club viel het op dat iedereen zeer stil en onder de indruk was.

Samen met de andere Belgen hebben we ook een Peul-stam bezocht. De Peul zijn nomadische herders van gemengde rassen (sommige hebben een heel lichte huidskleur) die heel het jaar door het land rondtrekken met hun hele hebben en houden tot ze een plukje gras vinden waar hun vee op kan grazen. Vermits het droog seizoen was, was het echt heel moeilijk om een grasspriet te vinden. Overal was er donker zand met hier en daar verdroogde graanstoppels. De jeugd tracht zelfgemaakte “juwelen” te verkopen aan de toeristen.

Na nog een dagje zwemmen, luieren en veel en lekker eten vonden we het tijd voor onze volgende excursie: onder leiding van een gids een tocht per quad over de savanne en over het strand. Een zeer mooie maar vermoeiende trip langsheen termietenheuvels, enorme baobab bomen die door sommige stammen gebruikt worden om hun doden in te begraven. Ik zat de hele tijd achter op de quad en kan je verzekeren dat je na een rit van 4 uren geradbraakt bent. En hoe we eruit zagen ! Onze armen en benen zagen bijna net zo zwart als die van de Senegalezen. Een tip: trek vooral geen wit T-shirt aan. Ik heb het mijne kunnen weggooien.

De volgende dag was er een uitstap naar het havenstadje M’Bour gepland. Dat hadden we zo kunnen regelen met Usman, een van de barkeepers. De excursies die vanuit de club georganiseerd worden zijn namelijk erg duur. Van mensen die er al een paar keer gelogeerd hadden, wisten we dat de barkeepers graag een centje bijverdienen door de toeristen wat te gidsen. Zij hebben dan wel ergens een vriend (of een vriend van een vriend) met een auto en na wat gediscussieer over de prijs kan je het dan op een akkoordje gooien. Zo zouden wij dus met nog enkele andere mensen naar M’Bour rijden en aansluitend kennismaken met de familie van Usman. Ik keek er echt naar uit … en toen werd ik ziek: rillen van de kou en de koorts. Zo heb ik dus in plaats van kennis te maken met het echte Senegalese leven, de dag in mijn bed doorgebracht (een griepaanval, zo bleek later). Ondanks die tegenvaller hebben we de laatste dagen toch nog genoten van het lekkere weer en de vriendelijke mensen die we tegenkwamen op onze wandelingen langs het strand.

En misschien wel het voornaamste als je de koude Belgische winter bent ontvlucht: we hebben 10 dagen niets dan zon en helderblauwe lucht gezien van 7u30 ’s morgens tot 7u30 ’s avonds. Zonder een wolkje !!

Wat ik nog zeggen wilde: wij gaan zeker terug, want ik moet nog naar M’Bour.

Kenya 1996

18 september 1996 – luchthaven Zaventem
19u30 check-in
21u15 boarding
21u45 ready for take-off.
Eindelijk zou onze lang gekoesterde droom werkelijkheid worden: een safari in Kenya. Omdat we 20 jaar getrouwd zijn, mag het eens een ietsje meer zijn.

Na een 8u durende vermoeiende vlucht landen we de volgende morgen in Mombasa. Hoewel het nog vroeg is (7u45) brandt de zon al ongenadig. Bij het buitenkomen van de luchthaven worden we onmiddellijk geconfronteerd met de armoede in het land: kreupele bedelaars staan in een rijtje aan te schuiven voor een aalmoes. Onze host loodst zijn klanten behendig door de wirwar van kleine en grote donkere mensen.

Op een vrij vlotte manier worden de vele toeristen ingedeeld al naargelang de geboekte safari. Wij komen, samen met nog 2 andere koppels, terecht in het minibusje van gids-chauffeur Mohamed. Nadat hij al onze bagage in de kleine bagageruimte van het busje heeft gepropt vertrekken we op safari. Eens we goed en wel de stad uit zijn zitten we onmiddellijk midden in de overweldigende natuur. De zalige stilte doet deugd na de drukte in Mombasa. Van de rit naar het eerste wildpark herinner ik me weinig, te moe van de reis om te kunnen genieten.

Na 150 km “piste” komen we tegen de middag aan in het Tsavo West National Park, een park van 7500 km2 groot. Het is er vochtig en zeer warm. We zullen een nachtje logeren in de Kilaguni Lodge, de eerste safarilodge van Kenya, gebouwd in 1962 met een schitterend uitzicht over de vulkanische Chyulu Hills en de majestueuze Kilimanjaro. We worden begroet door bavianen, salamanders, maraboes en mangoesten. Onze tijdelijke “huisdieren”, zeg maar. Als welkom krijgen we iets te drinken op de veranda. Vlak daarachter ligt een waterplas waar een kudde zebra’s staat te drinken.

Later zien we daar nog talloze andere parkbewoners. Onze kamer is eenvoudig maar netjes: 2 smalle bedjes met een muskietennet, een doucheruimte en WC. En in de plaats van glas een vliegengaas in de vensters en de buitendeur.

Na een duik te hebben genomen in het zwembad(je) doen we in de late namiddag onze eerste gamedrive: een rit in de natuur, op zoek naar wild. Na enkele ogenblikken al passeren we een tiental impala’s, wat verder zien we struisvogels en waterbokken. Na een heerlijke maaltijd gaan we vroeg naar bed, lekker slapen … dachten we! ’s Nachts worden we gewekt door vreemde geluiden. Ik, angsthaas die ik ben, durf mijn bed niet uit en tracht de aandacht van mijn slapende echtgenoot te trekken. De geluiden gaan maar door. Bij de buren hoor ik ook gestommel. Voor mij het bewijs dat er echt wel iets is, dat ik het niet droom. Mijn man tracht in de donkere nacht te kijken, ziet of hoort niets en kruipt terug zijn bed in. Na een tijdje sukkel ook ik terug in slaap. De volgende morgen worden we opgewacht door onze reisgenoten met de vraag “hebben jullie de olifant gezien vannacht” ? Die schijnt dus de halve nacht in onze “achtertuin” te hebben staan grazen en de kracht waarmee het dier bosjes gras uit de grond trok, was dus het geluid waarvan wij wakker waren geworden.

De volgende morgen vroeg op pad voor een rit naar Mzima Springs, bronnen die per dag zo’n 20 miljoen liter water leveren aan o.a. de stad Mombasa. Het krioelt er van de bavianen. De krokodillen in de rivier zijn te lui om zich te laten zien. Na de lunch vertrekken we richting Amboseli National Park, een lange rit die we in konvooi moeten rijden met voor- en achteraan gewapende politie. Enkele maanden geleden is hier nog een busje met Belgische toeristen overvallen. Niet aan denken en proberen te genieten. We rijden dwars door de Chyulu Hills met prachtige vergezichten. Onderweg zien we in de verte onze eerste giraf. We vragen de chauffeur om rechtsomkeer te maken om het dier van dichterbij te kunnen zien. De man lacht en keert terug. Later begrijpen we waarom hij lachte: we zouden nog wel 100 giraffen zien. Ook leeuwinnen kruisen ons pad en schattige dik-diks (mini antilopen). Plots zitten we midden in het wild: enorme kuddes gnoes, olifanten in alle maten, buffels en zebra’s in overvloed, grants gazelles, thomson’s gazelles, buffels, kudu’s, jakhalzen en gieren die de laatste restjes van een kadaver oppeuzelen.

Tegen de avond kunnen we genieten van een prachtige ondergaande zon boven de uitgestrekte steppe.

Onze tweede pleisterplaats is de luxueuse Amboseli Serena Lodge, gebouwd als een Masai-dorp in het Amboseli National Park. Hier zullen we twee nachten blijven. Het park is 3920 km2 groot en gelegen op 1170 m hoogte. Heet overdag en koel ’s nachts dus. De tuin van deze lodge is schitterend aangelegd en heeft een mooi en uitnodigend zwembad. We zien de prachtigste bloemen en bomen en veel kleurrijke vogels.

Het scenario van de vorige dag herhaalt zich: ’s ochtens vroeg, voor dag en dauw en na een snelle kop koffie, onze eerste gamedrive. Actie deze keer: een buffel en een hyena vechten om een stuk vlees (antiloop??). De bloeddorstige hyena wint de strijd. Ondertussen hebben wij ook honger gekregen en rijden we terug richting lodge voor een uitgebreid ontbijt. De vervet monkeys houden ons van op een afstandje gezelschap en zodra we aanstalten maken om naar het buffet te gaan springen ze op tafel om te zien of er al wat te stelen valt. Mooie dieren, maar gevaarlijk!

In de namiddag brengen we een bezoek aan een Masai nederzetting. Deze nederzettingen bevinden zich midden in de savanne op honderden kilometers van de bewoonde wereld en de dorpelingen hebben alleen hun benen om zich te verplaatsen. Geen wonder dus dat er onder de Kenianen zoveel goede lange-afstandslopers zijn. De Masai leven van het bloed van hun koeien en geiten en van de opbrengst van de jacht. De vrouwen bouwen de hutten (uit koeiedrek gemengd met takken) en hun kinderen hoeden het vee en zorgen voor de kleintjes vanaf het moment dat zij bij hun moeder van de borst zijn. Kindjes van een jaar of 3, misschien 4 lopen met een jonger broertje of zusje op hun rug. Masai zijn zeer trotse mensen, ze houden van juwelen en versiersels en zijn zeer kleurrijk gekleed (veel rood). Hun oorlellen hangen tot op hun schouders door het gewicht van hun oorbellen.

De Masai doen een dansje voor ons en laten ons hun woningen zien. Jammer dat het zo’n commerciële bedoening is. Voor alles moeten ze geld hebben, we moeten zelfs entree betalen.

Op de terugweg zien we een ander prachtig stuk natuur: verspreid over een kale vlakte een aantal acacia’s en grote kuddes giraffen die de blaadjes van de acacia’s eten. Op de achtergrond de Mount Kilimanjaro, met zijn 5895 m de hoogste berg van Afrika. Verder nog een leeuwin met een aantal welpen, honderden olifanten en een moeder en vader cheetah met twee kleintjes. Wat een schitterende dieren.

Op weg naar onze volgende stopplaats: Lake Nakuru National Park, 576 km2 groot. Vandaag moeten we dwars doorheen Nairobi. Van drukte gesproken! Toeterende auto’s, stinkende uitlaten en lange files voor de verkeerslichten. Dat zijn we niet meer gewend. We krijgen een voortreffelijke lunch in het pachtige Nairobi Serena Hotel. Je mag er alleen niet over de tuinmuur heen kijken, vlak achter het hotel liggen de krottenwijken van Nairobi. Onderweg genieten we nog vanop 650 m hoogte van het fantastische uitzicht op de Great Rift Valley, een enorme scheur in de aardkorst die zich over 6450 km uitstrekt van Jordanië tot in het zuiden van Mozambique en die dwars door Kenya loopt en ook hier op zijn breedst is (tussen de 40 en de 55 km).

En dan is er het Nakuru meer met zijn tienduizenden, misschien wel honderdduizend roze flamingo’s. Schitterend. En ook de zeldzame witte neushoorn krijgen we te zien. Ook hier mogen we weer logeren in een mooie lodge: de Lake Nakuru Lodge.

De volgende dag vertrekken we naar ons laatste wildpark: het Masai Mara, een uitloper van de Tanzaniaanse Serengeti. Wellicht het bekendste park van Kenya, 1700 km groot en gelegen op 1650 m hoogte. Het leukste ook, want je mag er met de auto van de weg afwijken, dwars door de wilde natuur. Het reservaat bestaat voornamelijk uit savanne. We worden ondergebracht in de Masai Mara Sopa Lodge. Een weelderige tuin met veel bloeiende hibiscus, reuze kerststerren, frangipane, abutilon, enz.

Tijdens de gamedrive krijgen we de zwarte neushoorn te zien, te onderscheiden van de witte door de vorm van de kop en dus niet door de kleur want ze zijn allebei grijs. We komen nog een aantal families olifant en giraf tegen.

Een prachtig gespierd luipaard wandelt op enkele meters van ons busje voorbij en een paar cheetah’s liggen lekker te luieren in de zon. Een topi maakt op zijn gemak een wandelingetje over de savanne en een lelijke hyena ligt te slapen op het zand. Overdag is er weinig beweging in de brousse, ’s avonds komen de dieren pas tot leven. Aan de Mara River zien we veel watervogels en talloze nijlpaarden drijven als enorme stenen in de rivier.

Overdag tijdens onze vrije tijd spartelen we in het zwembad ; ’s avonds na het diner zitten we zowaar voor het open haardvuur. De ochtenden en de avonden zijn aan de frisse kant hier.

En zo zit onze safari er op. Nog een laatste rit van het Masai Mara naar Nairobi, een spectaculaire rit mogen we wel zeggen. We nemen de “highway”, de verbinding tussen Nairobi/Mombasa in zuidelijke richting en Nairobi/Kisumu in noordelijke richting. Het begrip “highway” is hier dus wel degelijk anders dan dat wij gewend zijn. Het is een smalle strook kapotgereden asfalt. Op plaatsen waar de weg te slecht wordt, maken de chauffeurs er gewoon een eigen weggetje naast met het onvermijdelijke stof en een kapot busje als gevolg. Onderweg nog even stoppen voor het uitzicht op de Longonot vulkaan, een vulkaankegel in de Great Rift Valley. Verder wordt er ons nog een maaltijd aangeboden in The Carnivore, een “beroemd wildrestaurant”. Ik kan niet zeggen dat het eten mij smaakt. Al die prachtige dieren die we de afgelopen week live gezien hebben krijg je hier op je bord. Van een anti climax gesproken.

Op de luchthaven van Nairobi mag ik even voor hostess spelen. De Kenyaan die instaat voor het uitdelen van de vliegtuigtickets krijgt met geen mogelijkheid al die Vlaamse en Franse namen door zijn strot. We worden met zijn allen in een Fokker 50 gepropt en na een korte vlucht landen we waar we ons avontuur begonnen zijn: Mombasa. Van de rust en de stilte van het oerwoud naar Mombasa: erger dan een mierennest. Het is 16u30 en de vochtige hitte beneemt ons de adem.

Strandvakantie

Ons strandhotel ligt ten zuiden van Mombasa, d.w.z. dat we het Likoni veer moeten nemen dat de stad verbindt met de zuidelijke stranden. Het is spitsuur en er zijn nog meer mensen die het veer op willen. Het ziet er letterlijk en figuurlijk “zwart van het volk”.

Na een bustransfer van een uurtje komen we tegen de avond aan in ons paradijs op aarde: hotel Southern Palms Beach Resort aan Diani Beach, een oase van luxe en rust. Het hotel is gebouwd in Afrikaans-Moorse stijl en we hebben een pili-pipi bed in onze kamer, een soort hemelbed dus. Het witte zandstrand is het mooiste dat we ooit zagen. Kilometers lang, praktisch voor ons alleen. De hele week genieten we met volle teugen van zon, zee, strand en zwembad.

We zoeken en vinden de prachtigste schelpen en we vullen een plastic zakje met zand, voor onze verzameling. We gaan kijken wat de vissers zoal bovenhalen in hun netten: gitaarvissen, een reuze rog, grote paarse kwallen.

We maken nog een uitstapje naar het openbare schooltje (lees arme-kinderen-schooltje dat draait op vrijwilligers) van Ukunda. Prachtige zwarte kinderen met grote zwarte ogen die aan je lijf hangen en je omver zouden lopen voor een balpen. De meesten krijgen buiten les, lekker koel onder een grote boom. Schrijven doen ze met hun vinger in het zand. Ze hebben niets, krijgen met wat geluk één keer per dag een maaltijd, maar er is altijd een lach op hun gezicht.
We eten van de lokale keuken: rode bonen, vlees (??) op een stokje, maniok en chapati (zoete aardappel). Al snel hebben we een eendags pleegkind: Said. Met zijn vinger streelt hij zachtjes over de arm van mijn man. Een arm met zoveel haar op schijnt hij nog niet eerder te hebben gezien. We gaan ook nog even bij de plaatselijke medicijnman langs, maar wat hij te vertellen heeft slaat nergens op.

Als afscheid krijgen we van Kennedy, onze persoonlijke security guard, de tekst van een Kenyaans welkomstlied mee:

Jambo, jambo bwana
habari gani, nzuri sana
wageni wakaribishwa
Kenya yetu hakuna matata
Kenya nchi nzuri hakuna matata
Kenya kuna upendo hakuna matata
HAKUNA MATATA.

Een vakantie om nooit te vergeten.